woensdag 29 december 2010

Vuurwerk

Oudjaarsavond nadert met rasse schreden. En dat betekent dus dat de mensheid het nodig vindt veel geld uit te geven aan vuurwerk. Ik hoor nu al – enkele dagen voordat het zover is – vrijwel continu knalvuurwerk. Sommige dreunen zijn zelfs zo onwaarschijnlijk hard dat ik me bijna in een oorlogsgebied waan. Zo moet het ook vrijwel continu in Beiroet hebben geklonken, ergens begin jaren tachtig.
Ik was een schoolgaande knaap van vijftien jaar toen ik op een paar honderd meter afstand zag hoe een enorme klap de schachttoren van een voormalige staatsmijn omver wierp – ja, ik ben opgegroeid in het hart van de vroegere mijnstreek in Zuid-Limburg. De aarde trilde na toen de 63 meter hoge kolos meedogenloos de aarde raakte (*). De klap van de ontploffing dreunde door tot in het diepst van mijn puberlijf. Het was werkelijk de enige keer in mijn leven dat een knal mij een ongekend gevoel van fascinatie bezorgde.
Sindsdien heb ik dat gevoel niet meer gehad. Van vuurwerk word ik gewoon niet vrolijk. Al in mijn vroegste kinderjaren liep ik er met een boog omheen, daarbij uiteraard aangemoedigd door mijn overbezorgde moeder.
Het is nooit goedgekomen met mij en vuurwerk. Tuurlijk, ik heb wel eens een rotje aangestoken en weggegooid. En ook is er wel eens een vuurpijl door mijn toedoen de heldere hoogte in geschoten. Maar het deed me niets. Ik keek het Chinese, knallende goedje na, handen in mijn zij, mij doorgaans iets afvragend  als ‘tja, en nu dan?’.
Het is weer bijna zover. Nederland knalt voor tientallen miljoenen de lucht in, en de milieuvervuiling is gigantisch. Maar dat maakt kennelijk niet uit. Als het maar knalt.
Als ik even tijd heb, haal ik voor oudjaarsavond nog een leuk flesje champagne in huis. En zelfs daarvan laat ik de kurk niet knallen. Nee, ik zal er zijn om te troosten als mijn dochtertjes bang worden van het zinloze geknal.

(*) Op 23 oktober 1983 werd de schachttoren van schacht 3 van de voormalige staatsmijn Emma in Hoensbroek opgeblazen. Als gevolg van technische fouten werden grote brokken beton honderden meters ver weggeslingerd, waarbij enkele woonhuizen en een kantoorpand beschadigd raakten. Drie politieagenten raakten gewond.

zaterdag 25 december 2010

Kerstsfeer

Kerstavond. Vredig zit ik aan tafel en kijk naar mijn wijnglas. Het hoofdgerecht hebben we zojuist smaakvol weggesmikkeld. De kinderen zijn naar bed, de sfeer is goed, eten is lekker en de wijn is op.
Mijn schoonvader stelt voor nog een fles wijn te ontkurken. Zo gezegd, zo gedaan. Even later horen we hem rommelen in de keuken, maar het bekende ‘plop’ weerklinkt niet. Wel iets anders; een welgemeend, bijna olijk ‘godverdomme’ horen we vanuit keuken. Een flesje wijn opentrekken verloopt kennelijk niet altijd naar wens.
Zijn hartenkreet werkt op de lachspieren. En als iedereen uitgelachen is, nemen twee behulpzame handen het graag van hem over.
“Is dat jouw kerstgedachte?” wordt er gegrapt. De sfeer is goed. De wijn trouwens ook. Laat Kerstmis maar beginnen. Godverdomme.

###

Kerstochtend. Het ontbijt zit er bijna op. Ik loop naar de keuken om croissants uit de oven te halen. Altijd lekker. Vooral met jam en een begeleidende kop koffie.
Mijn oudste dochtertje wil graag meegenieten.
“Papa, mag ik ook een krossantje?”
“Ja, natuurlijk mag jij dat. En wat wil jij op je croissantje?”
Om haar een beetje in de goede richting te duwen, schuif ik jam en hagelslag voorzichtig in haar richting. Kwestie van kiezen.
Ze kijkt me serieus aan.
“Mosterd.”

donderdag 23 december 2010

Kerstgevoel

Het is donderdagavond 23 december als ik dit typ. Op de achtergrond klinkt een cd met middeleeuwse en renaissancemuziek waar mijn vrouw van in hogere kerstsferen raakt. Ze speelt deze cd traditiegetrouw ieder jaar als ze de kerstboom optuigt (“dit is mijn kerstboomoptuig-cd!”). Ik raak er dit jaar niet van in de kerstsfeer.
“Kerst hangt in de lucht, vindt u ook niet?” zei een buurtbewoonster vanochtend tegen me toen ik in mijn auto wilde stappen. Ik lachte vriendelijk terug en beaamde wat ze zei, maar dacht dat er meer sneeuw in de lucht hangt dan kerst.
Het is me dit jaar niet gegeven het kerstgevoel te pakken te krijgen. Wellicht komt dat doordat ik het druk heb. zowel beroepsmatig als privé. En dan is er nog mijn oudste dochtertje dat nu nog, achttien dagen na dato, de laatste sinterklaasliedjes aan het zingen is.
Ik kijk even uit het raam, een warme beker koffie in mijn handen geklemd. Buiten is het witter dan ooit. Een witte kerst lijkt dit jaar aannemelijk. Zou dát het dan zijn? Een witte kerst? Brengt die sneeuw me mijn kerstgevoel?
Tot nu toe hebben sneeuw en ijs me alleen maar koude vingers gebracht, maar ik weet het eigenlijk wel zeker: als ik op kerstavond het glas hef met wie mij lief is, en ik mag alle dagelijkse beslommeringen even achter me laten, dan overvalt ook mij het kerstgevoel. En ik zal ervan genieten.

Uiteraard wens ik iedereen die dit leest, aangename kerstdagen.

donderdag 16 december 2010

Dictee

Met veel plezier heb ik me deze week gestort op het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Het moet gezegd: Tommy Wieringa had er een waardig woordenspel van gemaakt. Deze 21ste editie van het jaarlijkse dictee stond wat mij betreft in het teken van de ‘thymotische woede’. Nooit van gehoord, en ik weet nog altijd niet wat het betekent. En eerlijk is eerlijk, ik had het fout geschreven. Waarschijnlijk net als alle andere moedigen die de pen ter hand namen.
Na de correctieronde mocht ik mij de gelukkige maker van tien fouten noemen. En daar ben ik trots op. Jawel.
De officiële winnaar van het dictee, een sympathieke meneer Van Diepen – het is hem gegund, had negen fouten gemaakt. De man schaart dictees schrijven onder zijn hobby’s, zo bekende hij tijdens de prijsuitreiking. Een mooie hobby, dat zeker.
Ik heb nog nooit in mijn leven meegedaan aan een dicteewedstrijd. Die behoefte voel ik ook niet. Nou ja, een keer per jaar leef ik me uit op het Groot Dictee, thuis op het bankstel. Overigens heb ik iets tegen wedstrijden, maar dat is een ander verhaal.
Aan het einde van de taalrit dronk ik een glas whiskey en begaf ik mij even op Twitter. Daar werd ik meteen gekapitteld door een vreemde vogel die mij (“jij, met je tien fouten”) erop attendeerde dat het Groene Boekje zegt dat je ‘whisky’ schrijft en niet ‘whiskey’. Pfff.
Als ik een Schotse whisky had gedronken, had hij gelijk gehad, maar ik nipte aan een Ierse whiskey. En om welke reden dan ook stoppen Ieren een e in hun whiskey. Daar heb ik de wijsneus dan ook maar fijntjes op geattendeerd. Dat het Groene Boekje daar een steek laat vallen, is verder wel duidelijk.
Nu weet ik weer wat ik tegen wijsneuzen heb. Vooral als ze niet weten waarover ze de wijsneus uithangen. Laat mij m’n tien fouten maar maken. En na afloop whiskey drinken.
Het wordt tijd dat ik ook eens in die prachtige zaal van de Eerste Kamer ga proberen te belanden. En dan hoop ik dat het woord ‘whiskey’ in het dictee voorkomt. Dat scheelt alvast een fout.

zaterdag 11 december 2010

Bonus

Het is rustig in de supermarkt. Fijn, dan kan ik in mijn eigen tempo boodschappen doen en niet in het tempo van de massa.
Tot ik even later bij de kassa sta. Een mevrouw allochtone afkomst staat voor me in het korte rijtje. Er is maar één kassa open. Als haar boodschappen zijn gescand en het vriendelijke meisje achter de kassa vraagt naar haar bonuskaart, kijkt de dame verrast op.
Er verschijnt een glimlach op haar sombere gezicht. “Bonus?” vraagt ze. “Krijg ik bonus van u?”
Het vriendelijke meisje achter de kassa kijkt op. “Nou, misschien mag ik uw bonuskaart even zien als u die heeft,” zegt ze.
“Ik krijg bonus! Hoeveel bonus krijg ik?”
Het vriendelijke meisje achter de kassa blijft vriendelijk. “Heeft u een bonuskaart, mevrouw? Als ik die scan, dan kunnen we kijken hoeveel bonus u krijgt.”
“Nee, geen kaart. Ik wil bonus!” zegt de dame met een grote grijns op haar gezicht. “Geeft u mij maar bonus!” En ze houdt haar hand op alsof ze iets gaat krijgen.
Het vriendelijke meisje achter de kassa kijkt al wat serieuzer. “Mag ik uw bonuskaart dan even zien, mevrouw?”
“Bonus zien, ja!” zegt de dame tamelijk hard. “Ik wil mijn bonus zien!”
Het vriendelijke meisje achter de kassa lijkt niet in staat de kloof te overbruggen. Haar gezicht komt me niet bekend voor; ze werkt hier nog niet lang.
Ik haal mijn bonuskaart tevoorschijn, buig voorover en hou ‘m voor haar neus. “Hier, doe iets,” zeg ik zachtjes en geef haar een knipoog.
De dame kijkt verrast als ze ontdekt dat er opeens drie euro van haar aankoopbedrag wordt afgetrokken. Content stapt ze even later met haar volle boodschappentas naar buiten, nagekeken door het vriendelijke meisje achter de kassa.
“Ik wil ook een bonus,” gniffel ik tegen haar als ze mijn kaart langt de scanner haalt. Samen lachen we even. Buiten zie ik de dame van net naast haar nieuwe, grote auto van Duitse makelijk staan. Ze heeft zojuist een deukje gereden in een andere auto, maak ik op uit het tafereel met de andere bestuurder.
“Nou, daar gaat je bonus,” denk ik als ik langsloop. Ondertussen hoor ik haar foeteren tegen de andere bestuurder, die haar een schadeformulier onder de neus houdt. Het enige woord dat ik uit haar mond versta, is ‘geld’. Ik word opeens heel moe.

zondag 5 december 2010

Sinterklaasgedichten

Als ik dit typ, zit Sint al braaf met zijn Pieten op de boot naar Spanje. Ongetwijfeld hunkerend naar warmte en zonneschijn, terwijl hij zich afvraagt waarom er eigenlijk nog iemand woont in dit kikkerlandje met alle kou, duisternis en regen van dien.
Toch meen ik te moeten vinden dat die kou en de duisternis het jaarlijkse sinterklaasfeest maken tot wat het is. Je moet immers lekker binnenzitten met een warm stuk banketstaaf en een beker bisschopswijn, terwijl de goed heiligman en zijn Pieten met gevaar voor eigen en andermans leven over koude, natte en bij voorkeur gladde daken manoeuvreren om hun feestelijke bestelling overal veilig af te leveren.
De meeste mensen in mijn directe kring zijn dol op Sinterklaas, en zo word ik ieder jaar – of ik nou wil of niet – meegesleurd in de vaart der volkeren. Toegegeven, ik ben een verklaard marsepeinliefhebber, dus daar hoeft het niet aan te liggen. Maar verder heb ik er weinig mee, al geef ik ruiterlijk toe dat Sinterklaas een mooi stukje cultureel erfgoed is. Uiteraard dankbaar aangewakkerd door de commercie, maar dat laat ik voor het gemak hier even buiten beschouwing.
Naast al die marsepein is er nog wel wat anders waar ik blij van word. Want wat is een sinterklaascadeau nou zonder gedicht? Juist, het schrijven van gedichten vind ik nog altijd het hoogste goed in die donkere dagen voor 5 december! Spelen met rijm en ritme, en vooral met mooie, Hollandse woorden, dat zal geen hulpsint me ontnemen. Een gedicht schrijven, dát is mijn sinterklaascadeau. Ik ben mijn eigen rijm-Piet. En ook afgelopen week, in de aanloop naar pakjesavond, heb ik met veel genoegen een keer tot 1 uur ’s nachts gedichten geschreven. Uiteraard met een overdosis marsepein naast mijn toetsenbord.
Voor mij mag het iedere week Sinterklaas zijn. Maar dan zonder surprises. Alleen gedichten.
Oh ja, en marsepein.

woensdag 1 december 2010

Koud

Geen tweede land op aarde waar zoveel over het weer geklaagd wordt als Nederland. Soms is dat geklaag over het weer terecht, soms ook niet. Afijn, op een dag als vandaag – ik schrijf woensdag 1 december – is klagen toegestaan. Zonder meer.
Voor de statistieken: als ik dit typ, vriest het zo’n graadje of vijf. De gevoelstemperatuur ligt nog tien graden lager. Gemiddeld zouden we vandaag overdag een graadje of vier mogen verwachten. Nee dus.
Vandaag geen graadje of vier, maar pure winter. Zo ontneemt een gemene oostenwind mij genadeloos iedere behoefte om buiten te zijn. Zelfs met mijn winterjas dichtgeknoopt en mijn sjaal hoog om de hals voelt het het weinig uitnodigend.
De eer viel me vanochtend te beurt om mijn tweeënhalfjarige dochter naar de kinderdagopvang te brengen. Net zo kleurrijk als warm ingepakt in haar nieuwe winterjasje, met wanten, muts en sjaal, dribbelt het meisje moedig achter me aan naar buiten.
Amper één kinderstapje voorbij de drempel kijkt ze me beteuterd aan. “Papa, wat is het koud, hè!” Rillend kijk ik haar aan en zeg niets. Het is haar allereerste klacht over het weer. En vandaag mag het.

vrijdag 26 november 2010

Ik wil parsemein!

Hoewel ze pas tweeënhalf is, staat ze aardig haar mannetje. Zeker nu de sinterklaasdagen hun intrede hebben gedaan en de goedheilig man weer een spoor trekt van gevulde schoenen, pepernoten en blije kinderen. Ook mijn kleine meisje bevindt zich in dat spoor.
Van een van haar tantes kregen we vorig jaar een zwartepietenmuts. Die trekt ze trots op haar hoofd, waarmee het rollenspel begint. “Ik ben een échte Zwarte Piet,” zegt ze serieus, haar rechterwijsvinger streng in de lucht. Als ik haar bij haar naam noem en iets vraag, luistert ze consequent niet. “Ik ben Zwarte Piet!” Spreek ik haar vervolgens als zodanig aan, dan luistert ze direct: “Kom, Zwarte Piet, we gaan tanden poetsen,” is genoeg om haar achter me aan te laten hobbelen naar de badkamer.
Op een stil moment snoep ik een blokje marsepein. Uiteraard wil onze kleine Piet ook een stukje. Ze smult dat het een lieve lust is. Als ik later die middag bij een kop koffie opnieuw aan de marsepein ga, roept ze – nog voordat ik de kans krijg haar ook iets te geven: “Ik wil parsemein!”
Trots paradeert ze door de woning. Op haar hoofd een kleine vilten mijter. Uiteraard rood met het bekende goudgele kruis. “Ik ben een échte Sinterklaas,” zegt ze als ik door haar blikveld loop. En weer die wijsvinger. “Kom jij eens even hier, jongedame, dat ik jou een dikke kus geef,” lach ik haar toe en strek mijn armen naar haar uit. Ze kijkt bedenkelijk, zet haar handen wijs in haar zij en werpt waarachtig tegen: “Nee, papa, Sinterklaas mág je geen kusje geven.”
Ik lach – wat kan ik anders? Ze trekt de mijter van haar hoofd en komt naar me toe. “Niet lachen, papa. Ik ben een mevrouw!” Vrolijk neem ik haar in mijn armen. Samen even knuffelen en lachen.
“Papa?”
“Ja?”
“Krijg ik parsemein?”

vrijdag 19 november 2010

Een toevallige ontmoeting

Enigszins gehaast been ik door de super om de hoek voor de vrijdagmiddagboodschappen. In gedachten verzonken vul ik snel en routinematig mijn kar. Een jongemannenstem haalt me uit mijn gedachten: “Dag meneer, hoe maakt u het?”
Verbaasd kijk ik op. Die snuit ken ik. Nog niet zo gek lang geleden heb ik lesgegeven aan deze knaap, ergens halverwege zijn havo-loopbaan. Hij is veranderd. Het uitgezakte puberlijf van toen staat nu kaarsrecht voor me. Zijn cola-en-chipsbuik is verdwenen. Zijn vraag beantwoord ik naar waarheid.
Ik vraag hem of hij inmiddels zijn havo-diploma heeft. Ja, dat heeft hij. Hij is nu student aan het hbo-v. Wil graag iets met intensive care en spoedeisende hulp.
Wat hem de zorg in heeft getrokken, vraag ik uit interesse. Want het verbaast me.
Hij verhaalt. Over een virus dat hem gretig te grazen nam. Op sterven na dood, middenin de nacht via de spoedeisende hulp naar de intensive care gebracht. Gevochten voor zijn leven, compleet met infusen, beademing en hartbewaking. Stond voor De Poort, maar werd niet binnengelaten.
Toen hij wakker werd, keek hij in het betraande gezicht van zijn moeder, die zijn hand vasthield. “Na een paar dagen wist ik het. Dit is mijn plek. Voor iedereen die na mij hier komt. En ik zal er zijn.”
Zelfbewust kijkt hij me aan. Het havo-diploma bleek uiteindelijk een makkie. “Ik ben toch maar even gaan werken, weet u. Op een manier zoals u zich mij niet herinnert.”
Toen hij zijn diploma kreeg, werd hem ingefluisterd dat hij op die manier moeiteloos het vwo had kunnen halen. “Maar ja, dat is wijsheid achteraf. Daar kun je dan niets meer mee.” Hij lacht. “De verpleging is mijn ding. Dit wil ik.”
Hij geeft me een ferme handdruk. “Leuk u weer eens gezien en gesproken te hebben, meneer,” zegt hij en loopt rustig door. Even kijk ik hem na.
Die vent komt er wel, denk ik. Ik wéét het.

woensdag 17 november 2010

Koffie

De mensheid kan worden onderverdeeld in koffiedrinkers en theedrinkers. Charles Darwin dacht er vast anders over, maar dit is mijn visie. Koffie, dat is nog eens wat. Oorspronkelijk komt de koffieplant uit Ethiopië. In circa 900 voor Christus beschreven Arabische artsen koffie al als medicijn.
Wat hadden die jongens een gelijk! “Koffie, koffie, mijn koninkrijk voor een kop koffie,” zou Richard III hebben geroepen, voordat Shakespeare diens woorden verdraaide ten behoeve van zijn toneelstuk ‘Richard III’. Hoezo, dichterlijke vrijheid?
Afijn, ik ben een volbloed koffiedrinker. Daarover is geen discussie mogelijk. En sinds kort is mijn oudste dochter er ook dol op. Voor de goed orde: het meisje is tweeënhalf.
Als ik op het startknopje van ons Senseo-apparaat druk, is ze er als de kippen bij. Niet om me mijn kopje caffeïnehoudend levenselixer af te troggelen, maar gewoon omdat ze op het knopje wil drukken. De relatie tussen middel en doel is haar duidelijk, want nadat ze gedrukt heeft, moet ik haar optillen, zodat ze glunderend kan toekijken hoe twee strakke straaltjes koffie brommend in mijn kopje worden geperst.
Ervaring heeft me inmiddels geleerd dat ik mijn kopje wel moet klaarzetten voordat dochterlief in de buurt is. Een plens koffie opruimen is namelijk meer werk dan even dat kopje op z’n plek zetten. Want soms heeft ze al op het knopje gedrukt voordat ik het in de gaten heb. Dochterlief en ik hebben ieder onze eigen prioriteiten.
Eén ding weet ik zeker: ze wordt een gepassioneerd koffiedrinker.

zondag 14 november 2010

Appie flikt ’t ons weer

Sparky, Rex, Dolly, Lotso en Hamm. Allemaal namen die mij tot voor kort niets zeiden. Maar sinds ’s lands grootste kruidenier weer met een nieuwe actie bezig is, kan ik er niet meer omheen. Doe je voor minimaal 15 euro aan boodschappen, dan krijg je een klein zakje waarin zo’n minuscule kindervriend zit.
Het is niet de eerste keer dat Appie erin hakt met dit soort ongein. De voetbalplaatjes en de beesies nog vers in het geheugen, overspoelen ons nu de kunststof helden van Toy Story. Zestien in totaal.
Mijn tweeënhalf jaar oude dochtertje had het snel geschoten. Van een vriendelijke kassajuf kreeg ze zo’n fraai zakje in handen gedrukt. Met daarin een rood beertje, genaamd Lotso. Sindsdien is de goedlachse Lotso haar held. Een compleet peloton Lotso’s en zijn soortgenoten sieren haar vensterbank. En als ze in mijn winkelwagentje zit wanneer ik door Albert Heijn loop, worden haar oogjes steeds groter naarmate we dichter bij de kassa komen. “Bij de kassa krijg ik een Lotso,” lacht ze me onweerstaanbaar toe.
Alle lof voor de marketingmensen van Appie. Die doen het fantastisch. Net zo fantastisch trouwens als rasacteur Harry Piekema, die in de AH-commercials de helden van Toy Story op zijn eigen, typische manier aan de man brengt, gekleed in het astronautenpak van Buzz Lightyear.
Voor wie het niet wist: Buzz Lightyear is gebaseerd op de Amerika’s tweede man op de maan, Buzz Aldrin. En die ging na zijn maan-avontuur genadeloos ten onder aan de drank. Maar dat terzijde.
Mijn dochtertje ligt er niet van wakker. Marketing of niet, ze vraagt mij ’s ochtends aan de ontbijttafel al of ze mee mag naar Albert Heijn. Even een Lotso scoren. Er is geen ontkomen aan: ik moet voor minstens 15 euro mijn karretje gaan vullen. Appie flikt ‘t ons weer.

zaterdag 13 november 2010

De geboorte van mijn weblog

Het is een regenachtige donderdagochtend als ik in Hengelo het kantoor van Jos Essers binnenloop voor een zakelijke afspraak. Zakelijke afspraken zijn met Jos altijd een makkie, want Jos en ik kunnen kennelijk zonder al te veel moeite door één deur. Zelfs als die deur gesloten is.
Zakelijk zijn we die ochtend snel klaar, dus is er tijd over. En koffie. En gespreksstof. Allerhande onderwerpen passeren de revue, zowel zakelijk als privé. En dan gaat het opeens over schrijven. Een kunst die ik de laatste tijd wat weinig beoefen. "Begin een weblog," oppert Jos. "Zo kun je eenvoudig laten zien dat je nog schrijven kunt. Want je kunt wel zéggen dat je schrijven kunt, maar is dat ook zo?"
Sodemieter, Jos, wat zeg je me nou? Maar hij heeft me aan het denken gezet. Zo hard zelfs, dat ik op weg naar huis bijna een fietser over de motorkap meeneem omdat ik in gedachten ben.
Wat belet me? Het zijn slechts belemmerende overtuigen die me afremmen dit te doen. En hoe reken je af met die overtuigen? Juist.
Met genoegen kijk ik naar bovenstaande regels. Ze vormen de geboorte van mijn weblog. Mijn eerste schreden in de wondere wereld van het wereldwijde publiceren. Welkom, weblog!
Mijn toetsenbord wacht. Mijn schrijfvingers jeuken weer.