maandag 14 december 2015

Mag ik nu op zwemles?

Ze had zich er maandenlang op verheugd. Misschien zelfs wel een jaar lang. We hadden het haar toegezegd. Dat ze even geduld moest hebben, en dat ze op haar vijfde naar zwemles mocht. En toen werd het kleine meisje vijf.
"Papa, mag ik nu op zwemles?", vroeg ze gretig die ochtend, op haar jaarlijkse feestdag in oktober. Wat mij betreft, had het direct gemogen, maar een bescheiden wachtlijst dwong haar - en ons - tot een oefening geduld. Wachtlijsten... Een typisch Nederlands verschijnsel. Alleen al om het doelloze van wachtlijsten zou ik er een hekel aan kunnen krijgen - maar dat terzijde.

Onlangs was het zover: haar eerste zwemles. Het voorafgaande weekeinde stond ze kritisch ijdel naar zichzelf te kijken in de passpiegel. Want je bikini moet natuurlijk wel goed zitten als je gaat zwemmen! Later die week toog ik met haar naar het zwembad. Om haar hooggespannen verwachtingen naar een realistisch niveau te brengen vertelde ik haar dat ze toch echt niet na de eerste les zou kunnen zwemmen. Dat die eerste les vooral een kennismaking met water zou zijn. Zo eigenwijs als ze kan zijn, zo graag nam ze het nu van me aan.
In het kleedhokje zong ze van blijdschap. Even later ging ze stilletjes tussen de andere kinderen zitten op het bankje naast het zwembad, waar ze vriendelijk werden opgevangen door badmeester T.
Na zijn introductiepraatje liep het rijtje serieus kijkende kinderen naar de trap, waarover ze een voor een het warme water in stapten. Ik ken mijn dochter. En ik zag aan haar hele lijf dat het háár moment was. Háár zwemles, waarop ze zich zo lang had verheugd. Ingetogen maar trefzeker liep ze door het water. Zwaaide breed lachend naar me. Met een gerust hart verliet ik met de andere ouders het bad om in het restaurant koffie te drinken.
Na de les kwam ze me met een grote grijns tegemoet. Ik bukte, zodat ze haar natte armen om mijn nek kon slaan. "Hoe was het?", vroeg ik, maar het antwoord had ik al afgelezen aan haar gezicht.
In de auto, op weg naar huis, vertelde ze honderduit over alles wat ze had gedaan en hoe leuk ze het vond. Inmiddels heeft ze een handjevol zwemlessen achter de rug. Met plezier zie ik haar iedere keer gaan en komen. De pret, het enthousiasme, de ervaring die ik haar zo gun. Waar ze haar hele leven mee vooruitkan. En die ze wellicht ooit mag beleven met haar eigen kinderen. Ze zal met een knipoog terugkijken naar de dag van vandaag.

dinsdag 17 november 2015

Vrijdag de dertiende

De kalashnikov. Het meest verspreide vuurwapen ter wereld. Bij volautomatisch vuur spuugt-ie zo'n tien kogels per seconde uit de loop. Die kogels, van het kaliber 7.62 mm, hebben een snelheid van circa 720 meter per seconde. Met die feiten in mijn achterhoofd probeer ik mij steeds te verplaatsen in wat er zich heeft afgespeeld in Le Bataclan, het Parijse theater dat opeens wereldberoemd werd. In wat zich voltrok op de terrassen in het tiende en elfde arrondissement van de Franse hoofdstad.
Maar ik vind het moeilijk mij iets daarbij voor te stellen - misschien wíl ik het ook wel niet.
Onwillekeurig probeer ik het. Probeer me voor te stellen wat er gebeurt als je met je vrienden op een terras zit. En plots verstoren harde knallen het genietbare. Paniek, geschreeuw, glasgerinkel, mensen die op de grond vallen - in een reflex, of gewond, of dood. Zomaar. Uit het niets. Van het ene op het andere moment uit het leven gerukt door duistere krachten, waar wij westerlingen amper weet van hebben.
Le Bataclan. Op tv en op internet zie ik zie beelden van mensen die via een achteruitgang de hel op aarde ontvluchten. Sommigen gewond, al dan niet ondersteund door vrienden of volslagen vreemden. Ik zie bloedsporen. Hoor angstig geschreeuw. En zie een zwangere vrouw aan een vensterbank hangen, meters boven de grond. Geen pen die haar doodsangst ooit kan beschrijven. Binnen klinken schoten, gaan mensen dood. Allahu akbar. God is de grootste.
Vrijdag 13 november 2015. De dag die in ons collectieve geheugen is gebeiteld, de dag van het onrecht. De dag dat het duistere gezicht van religie van zich deed speken. In ons eigen, veilige Europa. Dat samen met grote broer Amerika nobel het onrecht bestrijdt. Met name uit islamitische hoek.
Daar weten wij in ons kikkerlandje trouwens ook wel raad mee. Nog altijd spreken onze geschiedenisboeken van 'politionele acties', maar het waren in feite niet veel meer of minder dan keiharde pogingen om het toenmalige Nederlands Indië binnenboord te houden - met alle agressie tegen de inheemse bevolking van dien. Wij waren het eerste land dat door de Verenigde Naties op de vingers werd getikt. Voor de statistieken: negentig procent van de Indonesiërs is moslim. Ja, wij Nederlanders weten wel hoe je met moslimterroristen moet omgaan. Maar het nadeel van bloed is dat het kleeft. Bij voorkeur aan onze handen.

Vele jaren later, van een totaal andere orde, maar net zo hypocriet: hoe kwam Sadam Hoessein aan de grondstoffen voor het gifgas dat hij tegen de koerden in zijn land gebruikte? Wie begon er een totaal ongefundeerde oorlog om diezelfde Sadam Hoessein uit het zadel te werpen? Een oorlog die het land grandioos ontwrichtte en in diepe chaos stortte. Om het over Afghanistan nog maar niet te hebben. Lang genoeg heeft het Westen zwijgend toegezien hoe Bashar al-Assad in Syrië rare dingen deed. Maar nu ook dit land steeds verder afglijdt in chaos en ontreddering, krabben we ons achter de oren. Probeer dat probleem nog maar eens netjes op te lossen. Zeker als je sommige strijdende partijen al hebt voorzien van wapens en militair advies.
Extremistische organisaties als al-Quaeda en IS vinden een rijke voedingsbodem op plekken waar Koning Chaos regeert. Maar wat maakt dat Koning Chaos op sommige plekken regeert? Wie heeft er nog schone handen? Niemand. Een aanslag als die van 11 september 2001 is ook niet zomaar gepleegd omdat New York nou toevallig de dichtstbijzijnde stad was en omdat het die dag niet regende.
De geest is uit de fles. En wil er niet meer in. Hoelang vechten we al tegen al-Quaeda? Hoe hard hebben we IS al gebombareerd? Het mag niet baten. Hun strijdtoneel is niet het slagveld. Hun échte strijdtoneel is onze samenleving. Niets rechtvaardigt bloedige aanslagen zoals die in Parijs. Maar we moeten er ook niet meer verbaasd van opkijken. Ik vrees dat het nog vaak vrijdag 13 november 2015 zal zijn. Want Allahu akbar. God is de grootste.

vrijdag 6 november 2015

Bloed prikken

Ze kijkt me vriendelijk aan. "Ga alvast zitten", zegt ze terwijl ze nog wat formaliteiten afhandelt. Maar even later is het dan toch zover. Ze trekt de stuwband strak aan om mijn linkerbovenarm. Ik zie dat ze met links het kleine martelwerktuig pakt en wend mijn blik af.

Ik was niet veel ouder dan twaalf jaar toen mij voor de eerste keer bloed werd afgenomen. Het leek me maar niets en dat werd bevestigd toen de naald in mijn arm verdween. Een vreemd, ondefinieerbaar gevoel viel over me heen. Maar voordat ik me dat goed en wel realiseerde, werd het al zwart voor mijn ogen.
Jaren later was ik weer een keer aan de beurt - sommige dingen moet je niet te vaak doen. De arts stelde me wat vragen, krabbelde wat op papier en ging vervolgens mijn arm te lijf. De plichtpleging verliep snel en pijnloos, en voordat ik het wist liep ik het kamertje weer uit. Maar toch... Buiten voelde ik een vreemde duizeling. Toen ik even later mijn ogen opendeed, lag ik op mijn rug. De arts hield mijn voeten in de lucht en een allercharmantste verpleegkundige klopte zachtjes op mijn wangen. "Bent u er weer, meneer Gubbels?" Ja, hoor, ik was er weer. En voelde me slecht.
Een overreactie van die-en-die zenuwbaan in mijn ruggenmerg, verzekerde de arts mij. "Tegen de tijd dat de eerste grijze haren aan je slapen verschijnen, reageert die zenuwbaan wat minder hevig. En dan heb je hier geen last meer van." 's Mans uitleg maakte me benieuwd. Of eigenlijk ook weer niet.
Pakweg een decennium later moest ik mij melden bij een laboratorium voor een plasje en een buisje bloed. Ik ging tegenover de dame-in-wit zitten op de houten bank en biechtte op dat ik wel eens een bleke neus zou kunnen krijgen. Ze gelastte me in de hoek van de bank te zitten, zodat ik er niet uit kon vallen. Zonder omwegen deed ze haar werk, terwijl we een kort praatje maakten over koetjes en kalfjes. Toen de feestelijkheden voorbij waren, vroeg ik uit interesse of ze me nou een of twee buisjes bloed had afgenomen - ik twijfelde. "Zes", zei ze opgewekt en wees naar een houdertje op de tafel, waar zes rijkelijk gevulde buisjes in stonden met mijn naam erop.
Ik was een beetje draaierig. Niks meer, niks minder. Maar het voelde als een overwinning. En hoewel er nog geen grijze haren aan mijn slapen waren verschenen, leek het me dat die arts van een jaar of tien geleden gelijk had gekregen.
Totdat ik gisteren bij de huisarts zat. Voor een klein medisch onderzoek vulde hij een formulier in en verwees me naar de prikpost. Ik voelde me heel even als een terdoodveroordeelde die naar de guillotine wordt gebracht. Kwestie van even flink zijn.

Terwijl ik naar de muur kijk, doet de dame haar werk. Geheel naar mijn herinnering voelt het niet fijn. Maar ze is snel klaar en voordat ik het weet, plakt het bekende gevouwen gaasje met het pleistertje op mijn arm. Ik vraag maar niet hoeveel buisjes eruit zijn gekomen. Kijk er ook niet naar. Wegwezen.
Opgelucht stap ik in de auto. In de binnenspiegel kijk ik even naar de vele zilveren draadjes bij mijn slapen en in mijn bakkebaarden. Ja, je wordt grijs, ouwe! Lachend rij ik van de parkeerplaats. Thuis toch eens opzoeken hoe die zenuwbaan in mijn ruggenmerg heet.

donderdag 17 september 2015

Het onverbiddelijke

Alvleesklierkanker. Zo eenvoudig was de diagnose. Het antwoord op allerlei klachten, door de man in een witte jas gebundeld in één woord. Behandeling, zeker ook gelet op zijn leeftijd - 83 jaar, niet meer aan te bevelen. Niets doen dus en verworden tot een tikkende tijdbom. Ondertussen hulpeloos toekijkend hoe zijn vrouw aan Alzheimer ten onder ging en daarmee in een verzorgingshuis belandde.
Natuurlijk blijft het dan niet goed gaan. Geleidelijk aan maakt die ene onverbiddelijke diagnose zichzelf waar. Steeds meer klachten, steeds minder mogelijkheden. Het een bleek omgekeerd evenredig aan het ander. Hij toonde zich steeds nuchter en realistisch. Of dat een façade was, zal ik nooit weten. Wat ik wél weet, is dat hij altijd wel van het nuchtere soort was. Geen poeha, het leven is hier en nu.
Toen kwam de dag dat hij niet meer thuis kon wonen. Het antwoord op de hulpvraag was snel gegeven. In het hospice waar hij belandde, leek hij aardig zijn draai te vinden. De keren dat ik hem daar bezocht, maakte hij een tevreden, berustende indruk. Hij had er een mooie kamer, in een mooi oud gebouw, in een mooie omgeving. Maar geen enkel hospice is zo mooi dat je er direct wil liggen.
Ooit een stevig gevuld vent, gezellig buikje, ronde wangen, 106 kilo schoon aan de haak. Nu een oude, vermagerde man. "Ik heb geen vulling meer," grapte hij toen ik hem voor het laatst zag. Hij tilde zijn arm op en liet zien hoe los de huid bungelde onder zijn bovenarm. Rustig keek hij om zich heen vanuit zijn comfortabele fauteuil. Tamelijk verzwakt, in gewicht nog net niet gehalveerd en dus in niets meer lijkend op wat en wie hij ooit was.
En zo bleef hij rustig doorgaan. Beetje tv kijken, beetje slapen, beetje nieuws kijken op zijn notebook. En af en toe nog eens mee naar buiten. In een rolstoel, dat wel. Tot die zondag. Dat hij zijn bed niet meer uit kon. Dat hij meteen wist dat het niet goed was. In de loop van de dag werd de pijnstilling opgevoerd.
Nog geen 24 uur later kwam het bericht dat we verwachtten. "Als je hem nog wil zien, dan moet je nu komen." Mijn moeder bezocht hem die middag. Hij lag in bed. Totaal verzwakt. Op. Leeg. Hij vertelde dat de arts zijn verzoek wilde honoreren; rustig in slaap vallen. Weg van de pijn, de misselijkheid, het ondraaglijke dat hij zo manhaftig had gedragen. Ze hebben samen gehuild, afscheid genomen. Broer en zus.
Zoals hij het wilde, zo is het gebeurd. Vredig viel hij in slaap, in het bijzijn van zijn zoon en diens gezin. Nu slechts wachten op het onvermijdelijke moment. Want niets is oneindig.
Twee dagen heeft zijn slaap geduurd. Toen gaf zijn lichaam het op en mocht hij in alle stilte mee naar het Licht, naar de Verlossing. Weg van alle pijn. Vier dagen voor mijn verjaardag, de dag dat hij mij altijd belde om me te feliciteren. Zijn telefoontje zal ik missen. Maar de wetenschap dat hij pijnloos heeft mogen vertrekken, is het mooiste verjaardagscadeau dat ik ooit heb gehad.

vrijdag 26 juni 2015

Een nieuwe jeans

Relaxed wandel ik door de binnenstad. Het zonnetje schijnt vrolijk. Ook de temperatuur liegt er niet om. Ik krijg zowaar zin in een ijsje. Dat gun ik mezelf wel, maar eerst een nieuwe jeans kopen. Even snel, zoals dat gaat.
Jeans, spijkerbroek, geef het kind een naam. Ik loop meestal dezelfde zaak binnen, heb al jaren dezelfde maat en ben dus doorgaans snel klaar met die klus. Ik loop langs het rek en nog voordat een verkoopster me in het vizier heeft, heb ik over mijn arm hangen wat ik zoek. Spijkers met koppen, zo sla ik ze graag. Snel even het pashokje in voor de formaliteiten. Maar verhip, wat krijgen we nou? Mijn ouwe, vertrouwde maat past niet. De pijpen zijn te lang en bij mijn heupen zit-ie als een halfvolle aardappelzak. Andere lengte- en taillemaat dan. Maar die past evenmin. Krijg nou wat.
Onder de stralende, blauwe hemel loop ik naar een andere zaak. Harde muziek schalt door de ruimte. "Waarmee kan ik je helpen," vraagt een piepjonge verkoper arrogant en met een gemaakt lachje. Je zou eens kunnen beginnen met 'u' tegen me te zeggen, denk ik, maar zeg hardop dat ik een jeans zoek in die-en-die maat. Hij draait zich om en loopt naar een groot rek dat vol spijkerbroeken ligt in alle soorten en maten. Met de rug naar me toe zegt hij iets tegen me, maar door de harde muziek versta ik hem niet. "Sorry, maar ik versta niets van wat je zegt," roep ik. "Oh, sorry dan. Welk model zoek je?" Ik maak hem duidelijk dat ik in ieder geval geen skinny jeans wil. Een slim fit of een straight leg dus - wie heeft die kreten ooit bedacht? Onaandachtig drukt hij me iets in de handen en loopt weg. Hopelijk gaat-ie de muziek wat zachter zetten.
Mijn maat. Mijn model. Moet passen. Maar wat schetst mijn verbazing als ook deze alles doet behalve passen. Ben ik nou groter geworden? Of kleiner? Of dikker? Of dunner? Ik loop terug naar het rek, waar de jongeman nonchalant vraagt of de broek lekker zat. Nee dus. "Oh, maar dan helpt mijn collega je wel even verder. Dag." En meneer verdwijnt even snel als hij verscheen. De verkoopster die naast me staat, vraagt onhandig wat ze voor me kan betekenen. "Niets," zeg ik en loop geïrriteerd naar buiten.
Het pasritueel gaat op vrijwel exact dezelfde manier nog vier winkels verder. Of de broeken zijn te groot, of te klein, of te wijd, of te weet-ik-wat. Ik word er verdomd chagrijnig van.
Met bijna knikkende knieën, hangende schouders en de moed der wanhoop nabij loop ik de volgende winkel binnen. Ook hier alle soorten en maten, inclusief de maten die ooit de mijne waren. Een vrouwenstem vraagt vriendelijk waarmee ze me kan helpen. Op mijn antwoord plukt ze rap een paar broeken uit het rek. "Hier zit zeker iets bij wat je past," zegt ze gedecideerd. Ik verdwijn verveeld in het zoveelste pashok van vanmiddag. De eerste drie broeken passen niet. Totaal niet zelfs. Het verbaast me niet eens meer. Maar de derde past. Het zal toch niet waar zijn? Ik val bijna om van verbazing. Zeker als ik zie dat de maat totaal niet de maat is die ik altijd had.
"Wat vind je van de kleur? 't Kan donkerder, lichter. Of dit, of dat, of zus-en-zo." Maar ik besluit eieren voor mijn geld te kiezen. "Ik neem deze. Die bevalt me." Terwijl ik het zeg, merk ik dat ik zelfs weer glimlach.
Buiten haal ik opgelucht adem. In dat ijsje heb ik geen zin meer. Alhoewel... Bij 's werelds grootste hamburgergigant scoor ik een joekel van een milkshake. Vermoeid fiets ik naar huis. Maar de zon schijnt nog steeds. En ik heb een nieuwe jeans!

woensdag 22 april 2015

Nieuwe schoenen

Het is druk in de straat, maar precies voor de deur vind ik een plekje waar ik de auto kan parkeren. Nieuwsgierig kijken twee paar kinderoogjes naar de schoenenzaak. Ik geef toe, die ziet er van buiten best oubollig uit. Of stoffig, hoe je 't benoemen wil.
We stappen uit. "Gaan we hier nieuwe schoenen kopen?" Ja, zeg ik tegen het grote kleine meisje, dat me vragend aankijkt. "Als ze iets leuks voor jullie hebben, wel. We gaan gewoon even kijken." Buiten het zicht van de twee kleine meiden haal ik mijn schouders op. Ik weet het niet. Twee kleine meiden. De een wil prinses worden in een roze jurk, de ander wil brandweerman zijn, of soldaat, of Superman. Of iets anders wat stoer is - in haar ogen.
We stappen naar binnen. De deur piept en binnen tref ik een schemerige winkel aan. Een welhaast bejaard echtpaar kijkt me aan. De eigenaars? Zij loopt op krukken. Hij loopt iets gebogen. Dit gaat niet goedkomen, denk ik. Maar het moet gezegd, achter hun schouders zie ik een groot rek met fleurige en flitsende kinderschoenen. Mijn vrouw en ik wisselen kort een blik uit. Ja, we laten ons maar eens verrassen.
Ik leg het echtpaar uit wat we zoeken voor de twee dametjes. Ze begrijpen de boodschap en gaan aan de slag. Zij hobbelt naar het rek en bekijkt wat prinsessen en supermannen zoal leuk zouden kunnen vinden, terwijl hij ondertussen gedreven de schoenmaten van de kinderen opneemt. Uiteraard niet zonder eerst een glazen pot met snoepjes te presenteren.
Ik zie vier oogjes die beginnen te glinsteren, mondhoeken die omhoog gaan. Winegums smakkend trekken ze hun schoenen uit en voordat ik het weet, rollen er twee schoenmaten uit de bus.
Tijd om te passen, kleur te bekennen en een rondje door de zaak te paraderen. Hoe langer het duurt, hoe leuker ze het vinden.
Gaandeweg heeft ook het kleine jongetje zich gemengd in het schoenenfeest van zijn grote zussen. Hij zit bovenop een pluchen leeuw en moedigt zijn zussen vrolijk aan als zij hun testrondjes door de winkel lopen met steeds andere schoenen aan hun voeten. Ze lachen steeds luider. De grote passpiegel weerspiegelt steeds meer gekke bekken.
Het prinsesje valt al snel voor een paar rappe roze stappers, terwijl Superman nog even twijfelt tussen groene en donkerblauwe stoere stampers. Tja, wat doe je dan. "Superman zou het wel weten," fluister ik in haar oor, waarna ze snel beslist.
Als het tijd is om de winkel te verlaten, mogen ze nog een keer gretig graaien in de snoeppot. Winegums te over. De man glundert bijna net zo hard als de kinderen en zwaait het kleine grut na als we naar buiten gaan.
We lopen terug naar de auto. "Dat was de leukste schoenenwinkel van de hele wereld," zegt het grote kleine meisje welgemeend. Kleine zus is het daar roerend mee eens. Mijn vrouw en ik kijken elkaar aan. Ik draai me nog even om en kijk naar de schemerige winkel met de piepende deur en het oudere echtpaar.
"Papa, komen we hier morgen nóg een keer nieuwe schoenen kopen?" Ik glimlach. Vooroordelen houden nooit lang stand.