maandag 9 mei 2011

Rood verkeerslicht

Braaf sta ik voor het rode verkeerslicht te wachten. Om mij heen een handjevol jongelui, ook op de fiets. Ze hebben pret. Lachen luid en kletsen gezellig. Het mag nog wel even rood blijven.
Plots komt een oudere man op zijn fiets. Hij rijdt ons allemaal voorbij en fietst door het rode verkeerslicht de drukke kruising op. Soepel laveert hij tussen de auto’s door en vervolgt zijn weg. Het lachen van de jongelui verstomt. “Wat is dát nou weer,” zegt een meisjesstem naast me. “Ja, ’t is wat met die jeugd van tegenwoordig,” gromt een jongen. Ik deel hun verontwaardiging.
Direct daarna springt het verkeerslicht op groen en fietst ieder zijns weegs. Vlak voor me zie ik de oude man bij de volgende kruising hetzelfde kunstje flikken. Als ik stop voor het rode verkeerslicht, bekijkt een jonge vader het tafereel zichtbaar geïrriteerd. “Kijk nou,” zegt hij, “en ik maar proberen mijn zoontje te leren dat hij moet stoppen voor rood licht!”
Even later is het groen. Ik besluit de oude man in te halen en aan te spreken op zijn gedrag.
Ik ga naast hem fietsen. “Dag, meneer,” zeg ik vriendelijk, maar zakelijk genoeg.
Verschrikt kijkt hij op. “U bent wat ze noemen een asociale verkeersdeelnemer,” geef ik hem mee. “U rijdt overal zomaar door rood. Dat is niet alleen gevaarlijk, maar ook asociaal.”
Hij kijkt me brutaal aan. “Heb jij daar dan last van?”
Ik kijk brutaal terug. “U,”zeg ik. “Ik ben u. Net zoals u u bent. Dat werkt met beleefdheid net als met verkeersregels: gewoon doen.”
Hij is duidelijk van zijn stuk gebracht. “Maar om op uw vraag terug te komen. Die is niet eens relevant,” werp ik tegen. “Het gaat niet om mij en waar ik last van heb. Het gaat om u en uw verkeersgedrag. En dat is niet netjes.”
Verontwaardigd kijkt hij me aan. “Oh…,” hoor ik hem stamelen. Voor mij is het gesprek dan al afgelopen. Hij hoeft voor mij niets terug te zeggen. Want dat is nou het verschil tussen een discussiepunt en een mededeling.
Ik fiets verder en laat de oude man achter me. En om maar het goede voorbeeld te geven, steek ik keurig mijn rechterhand uit als ik even later rechtsafsla.
Of de man iets gaat doen met mijn opmerking, weet ik niet. Ik heb in ieder geval mijn plicht gedaan en hem aangesproken op zijn gedrag.

woensdag 4 mei 2011

Dodenherdenking

“Het zal allemaal zo’n vaart niet lopen,” moet mijn opa tegen mijn oma gezegd hebben toen hij op 9 mei 1940 terugfietste naar zijn stelling. Hij was als reservist opgeroepen om volk en vaderland te dienen en den Duitscher op gepaste afstand te houden, mocht die het lef hebben onze landsgrenzen te passeren.
Amper 24 uur later werd hij onder de voet gelopen door een enorme Duitse overmacht en kreeg hij bevel zich over te geven. Zonder bloedvergieten, goddank.
Ik herinner ook me de verhalen van mijn vader. Over die rare oorlogsjaren, die hij als jonge knaap redelijk bewust meemaakte. Tamelijk gedetailleerd vertelde hij me over hoe uniformen en voertuigen eruitzagen. Over Duitse zoeklichten die ’s nachts de hemel verlichtten, speurend naar geallieerde vliegtuigen. Over de 19-jarige Amerikaanse infanterist Bill, uit Wyoming, met wie hij vriendschap sloot, vlak nadat de Amerikanen medio september 1944 zijn woonplaats bevrijdden.
Bill, die amper drie jaar ouder was dan mijn vader. Die op een zonnige najaarsdag hals over kop meemoest naar Aken. Die zwaaiend “See you tonight!” riep naar mijn vader, die hem nastaarde met een angstig voorgevoel. Bill, die ons land misschien niet eens kon aanwijzen op de kaart. En die Duitsland en de Duitsers vast alleen kende van de grauwgrijze uniformen, de Tiger-tank en het MG34-machinegeweer.
Mijn vader nam me als broekie mee naar het Brits oorlogskerkhof in onze woonplaats, waar 327 soldaten hun laatste rustplaats hebben. “Zie je wel hoe jong sommige van die knapen waren toen ze sneuvelden?” merkte hij op toen we langs de rijen witte grafstenen liepen. Een enkeling van 16, 17 jaar. Genoeg jongens van 18 en 19 lentes jong.
Zoals ieder jaar, heb ik ook nu weer gekeken naar de Dodenherdenking op de Dam in Amsterdam. Het is en blijft een indrukwekkende gebeurtenis, met als kroon die twee minuten stilte.
In die twee minuten loop ik altijd in gedachten als jong mannetje met mijn vader langs de graven van de jonge Britse soldaten. En beluister ik weer zijn verhalen uit die tijd, over bezetter en bevrijder. En zie ik in mijn verbeelding mijn opa – jong, krachtig en in uniform – op zijn fiets springen als hij terugkeert naar zijn peloton.
Mensen gaan dood en laten ons achter. Maar het zijn de herinneringen die ik koester. En waar ik er vast een paar van ga doorgeven aan mijn eigen kleine meisjes. Opdat het ook hun herinneringen mogen worden. En niet alleen in die twee minuten stilte per jaar.