donderdag 24 februari 2011

Scherven brengen geluk

We lopen gedrieën de trap af, door de deur naar buiten. Ik ga links meteen de hoek om. Binnen bij de bar staan al wat bekenden met wie ik een praatje wil maken, zo zie ik door de glazen deur. Die op slot blijkt te zijn.
Een doffe klap, oorverdovend glasgerinkel. En dan is er bloed. Veel bloed. Het druipt van mijn gezicht, het zit aan mijn handen en aan mijn linkerknie. Er staat meteen iemand bij me om te verifiëren of ik geen slagaderlijke bloeding heb. Nee dus.
De man pakt me bij de arm en neemt me mee naar binnen. Zitten en de schade opnemen. Ter hoogte van mijn knie is mijn broek gescheurd. Ik kijk ernaar en realiseer me opeens dat ik pijn voel.
Een van de bekenden – hij is goud waard – knipt de pijp van mijn splinternieuwe jeans open en stelpt de bloeding. Ik hou een handdoek aan mijn neus, waar het bloed uit gutst.
Even later kijkt een vriendelijke verpleegster op de Spoedeisende Hulp me onderzoekend aan. Nee, geen drank, geen drugs. Gewoon ’n dom ongelukje. Een schijnbaar emotieloze arts komt binnen, stelt dezelfde vragen en gaat aan de slag.
De snee in mijn neus is geen item. Niets meer aan doen, nooit meer over praten. Een ander verhaal vormen de twee snijwonden in mijn been. De naald van de verdovingsspuit verdwijnt vier keer in de open, bebloede huid. Ik kerm van de pijn, en mag ongeremd knijpen in de handen van Peter en Maurice, die me trouw terzijde staan.
De verdoving lijkt maar deels te werken. De hechtingen aan de eerste wond voel ik amper, maar als de arts mijn tweede wond hecht, lijken hemel en aarde te vergaan. Op lokaal niveau, dat wel. Ik knijp opnieuw in de handen van die twee kanjers en kreun. Hun aanwezigheid houdt me overeind.
De vriendelijke verpleegster maakt er een mooi kunstwerkje van met gaas en tape en dicteert de spelregels voor de komende tien dagen. Als ik van de behandeltafel klauter, hangt de roodbevlekte linkerpijp van mijn jeans los langs mijn gehavende been. Dat wordt een nieuwe – de tweede in anderhalve week.
Even in de spiegel kijken. Een mooie, rechte snee loopt diagonaal over mijn neus. Getekend voor het leven! Op mijn voorhoofd een fikse bult.
Ik glimlach even naar mezelf en relativeer pijn en schrik. Geluk zit in een klein hoekje.

vrijdag 18 februari 2011

Ontluikende lente

Hoewel het pas medio februari is, lijkt het alsof de winter zijn tijd gehad heeft. Ik loop buiten en heb mijn sjaal achteloos om mijn hals hangen. De jas niet eens dicht. Heerlijk, die zachte kou die me streelt.
Als kind vond ik het al heerlijk om mijn jas open te laten, zelfs als de kou er niet om loog. Mijn bezorgd kijkende moeder ten spijt. In al die jaren lijk ik maar weinig veranderd.
Ik zit binnen als ik dit typ en kijk naar buiten. Het zonnetje lacht de aarde vrolijk toe vanaf een blauwe, nagenoeg heldere hemel.. Om vrolijk van te worden. Ook het raam staat in de loop van deze week steeds verder open. Niet alleen omdat dat zorgt voor aangenaam frisse lucht, maar ook en zeker omdat het weer gewoon kan. Een aangenaam lenteachtig briesje waait weelderig over mijn bureau.
Gisteren liep ik langs struikgewas en zag daarin zowaar al de eerste knoppen. Vanochtend dribbelde een egeltje bijna vrolijk langs me over de stoeptegels toen ik – voor het eerst sinds tijden zonder handschoenen! – op mijn fiets wilde stappen. Nou is die egel misschien wat vroeg wakker uit zijn winterslaap, maar vooruit, ik benader het positief: een beter bewijs voor een voorzichtig ontluikende lente is er haast niet.
Wat de weerman zegt, boeit me deze week niet. De zon schijnt en ik geniet ervan. Met open jas en brede glimlach. En als ik zeg dat de lente is gearriveerd, dan is dat zo. Begrepen?

zondag 13 februari 2011

Agenda

Het is tijdens een vergadering dat het me opvalt. We zijn met acht mensen, en op het moment dat er een datum moet worden geprikt, ben ik de enige met een papieren agenda. De zeven anderen zoeken een beschikbare datum digitaal op. In hun iPhone, Blackberry of daarop lijkende mobiele zakjapanner.
Ik voel me gepast ouwerwets.
Heerlijk, zo’n papieren geval. Net als vroeger! Het papier dat onder mijn vingers door beweegt en mijn vlotte gekrabbel en gestreep met verschillende kleuren arceerstiften. Het is mijn geheimtaal, het zegt iets over hoe mijn dagen voorbijgaan en over mijn karakter. Het is immers mijn handschrift.
Ik heb niets tegen het digitale tijdperk. Sterker nog, ik ben dol op wat digitaal is en zie er meer voordelen van dan nadelen. Maar mijn agenda? Die moet gewoon lekker van papier blijven. Mijn agenda, dat ben ik.
Een paar weken na dato zit ik wederom te vergaderen. Nu in een ander gezelschap. Hier zijn zelfs mensen die de notulen rechtstreeks in hun mobieltje bekijken. Ondertussen zit ik lekker ouwerwets in mijn geprinte notulen te grasduinen en aantekeningen te maken.
Mijn vulpen glijdt zachtjes over het papier. Opeens realiseer ik het me. Het is romantiek! Pure romantiek. Papier en een pen horen bijelkaar en daar kan geen digitaal apparaat tussenkomen. Het geeft me een goed gevoel. Een tevreden glimlach kan ik maar moeilijk onderdrukken.
Ik blijf fijn ieder jaar een nieuwe, ouwerwetse agenda kopen en lekker volschrijven. Zonder toetsen, maar met mijn Waterman als trouwe bondgenoot.

woensdag 9 februari 2011

Rotterdam

Ze vertelt dat ze over twee weken weer naar Rotterdam gaat. Daar woont een vriendin met wie ze graag de stad in gaat.
“Ik vind Rotterdam een mooie stad. En zo gezellig,” zegt ze.
De paar keer dat ik in Rotterdam ben geweest, heb ik vrij weinig van de stad gezien. Veel sfeer heb ik er in ieder geval niet geproefd, maar dat kan uiteraard aan mij liggen. En dus ben ik nieuwsgierig naar wat ze zo aantrekkelijk vindt aan onze nationale havenstad.
“Het is er zo anders dan in de rest van ons land,” antwoordt ze. “Ik vind veel Nederlandse steden hetzelfde, maar Rotterdam is zo anders.”
Dat zou wel eens kunnen kloppen. Ook ik vind dat downtown Rotterdam een bijna on-Nederlands karakter heeft. Ik vraag haar of ze enig idee heeft hoe dat kan.
Nee, geen idee.
Ik vertel haar kort over het genadeloze bombardement van de Duitsers. Het centrum van de stad werd in die donkere meidagen van 1940 met de grond gelijkgemaakt. In een bommenregen die amper een kwartier duurde.
Na de oorlog restte niets anders dan de stad opnieuw op te bouwen. Letterlijk vanaf de grond.
Ze kijkt me aan met grote ogen. Rotterdam gebombardeerd? “Nee, dat wist ik niet.”
Ze is ongeveer van mijn leeftijd en van Nederlandse origine, dus ze moet het toch ook op school hebben meegekregen. Ik krijg stiekem zin haar te vragen naar de naam van de burgemeester van Rotterdam. En naar het inwoneraantal van de stad. En van haar eigen stad, Enschede. Maar ik doe het niet. Het zou flauw zijn.

zaterdag 5 februari 2011

Kom op!

Zaterdagochtend. Het is rustig in huis. Vanuit de keuken loop ik naar de woonkamer, waar mijn vrouw aan de eettafel zit. Het kleine meisje loopt achter me aan.
“Papa?”
“Ja?”
Ze vraagt of ik haar favoriete cd van George Michael wil opzetten. Ze heeft twee van die cd’s. Eentje van George Michael en eentje van Seal. Die mogen wat haar betreft, grijs worden gedraaid.
Ik bespreek nog even met mijn vrouw de boodschappen die ze zo gaat doen.
“Ik wil George Michael, papa. Kom op!”
Kom op? Tweeënhalf jaar is het meisje. Mijn mond valt open van verbazing. In mijn ooghoeken zie ik dat mijn vrouw haar lachen probeert te onderdrukken.
Om het ongeduld van het kleine grut tegemoet te komen, zet ik cd op. Ik ken ‘m inmiddels zowat van buiten, zo vaak wil het kleine meisje ‘m horen.
Terwijl de eerste tonen door de kamer klinken, loop ik terug naar de eettafel om verder te praten met mijn vrouw.
“Stil, jullie,” weerklinkt het vanaf de stereo. En het is niet de stem van George Michael die dat roept. Het kleine meisje kijkt bozig onze kant op.
Wat krijgen we nou? “Stil! Niet praten! Zo kan ik George Michael niet horen!”
Mijn vrouw en ik kijken elkaar aan en glimlachen. Er is hier iemand die weet wat-ie wil.