dinsdag 14 november 2017

Kijken naar de herfst

De lucht is grijs en grauw. Het ziet er regenachtig uit. Ik rits mijn jas dicht tot onder mijn kin. "Kom, we gaan kijken naar de herfst," zeg ik tegen het tweetal terwijl ik de auto afsluit en de sleutel in een van de grote borstzakken verstop.
Zo graag als ik alleen mijn boswandelingen maak, zo gezellig vind ik het om deze keer mijn twee jongste kinderen mee te nemen. Ik pas mijn ferme tred er graag op aan. Ze hebben er zin in. Ik ook.

Het is herfst. De groene jas van moeder natuur kleurt steeds roder en bruiner. Ik heb een zwak voor de herfst, of eigenlijk voor de kleuren van de herfst. De natuur sterft stilletjes af en maakt zich op voor de stille koude van de winter.
A. (5) en L. (7) stappen vrolijk kletsend met me mee op hun blauwe laarsjes. Ik laat hun de herfst goed bekijken. Vraag welke kleuren ze allemaal zien en welke ze de mooiste vinden. Ik wijs bomen aan die nog opvallend groen zijn, we kijken naar konijnenkeutels, luisteren naar vogelgeluiden. En ja, daar zijn de onvermijdelijke paddenstoelen.

Ondertussen dwaal ik in gedachten af naar mijn eigen kinderjaren. Toen mijn vader me vertelde over de tekeningen van Rien Poortvliet. Prachtige tekeningen waarin hij de natuur vaak vastlegde als iets romantisch. Ik raak er nog altijd niet op uitgekeken. Maar ik associeer Poortvliet uiteindelijk nog het meest met zijn kabouters. Als kabouters bestaan, dan zien ze eruit zoals hij ze heeft getekend. Zeker weten.
A. en L. vinden het leuk in het bos. Ik laat ze beurtelings foto's maken van de omgeving. Stil en geamuseerd kijk ik toe hoe ze zich vermaken met mijn telefoon en de natuur. Ook de paddenstoelen krijgen hun volle aandacht. Ik vertel hoe kabouters hun weg door het groen banen en stiekem hun intrek nemen in een paddenstoel - het liefst een rode. Met witte stippen.
Met respect voor wat leeft, laat ik ze de paddenstoelen van dichtbij bekijken. En fotograferen. Kabouters zijn in de verste verte niet te zien. "Nee, kabouters houden niet zo van mensen," grap ik tegen mijn dochtertje L. "Wij zijn te groot en maken te veel lawaai."
Vol interesse bekijken we een vermolmde boomstam waarlangs paddenstoelen in lagen groeien. "Dat is nou een flatgebouw voor kabouters," lach ik. De twee lachen met me mee.

De befaamde vliegenzwam komen we die middag niet tegen. De paddenstoel der paddenstoelen, waarin de roodgemutste kabouters van Rien Poortvliet zonder uitzondering hun intrek nemen. Wel talloze andere paddenstoelen in alle soorten en maten. Sommige zo klein dat ze amper met hun hoed boven de herfstbladeren uitsteken die de bodem weelderig bedekken.
Als ons herfstrondje compleet is, zijn we zowat bij de auto. "Papa, dat was een superwandeling," vertrouwt L. met toe als we naar huis rijden. Het is een opmerking waar ik vrolijk van word. Even later, thuis, zitten ze al snel achter de ranja en iets te knabbelen. De natuur lijkt weer uit hun belevingswereld verdwenen.

dinsdag 27 juni 2017

De collectant

Spitsuur in de keuken. Ik sta druk te snijden, te wassen, te koken en te bakken. Over een kwartier komt mijn vrouw thuis en dan wil ik het eten zowat klaar hebben. Vanuit mijn ooghoeken zie ik een blonde jongeman mijn woning naderen. Handig, zo'n keukenraam dat uitkijkt op de voordeur.
Er wordt aangebeld. Pfff, niet nu. Dat zou al de derde collectant deze week zijn. Vermoeiend. Bovendien nadert de pastasaus zijn vervolmaking, dus ik wil het kort houden.
Met lichte tegenzin open ik de voordeur. Voor me staat inderdaad de blonde jongeman. Rap kapsel, strak getrimd baardje, keurig en kleurig gekleed. Rechts een collectebus van Kika. Over goede doelen gesproken. In een tiende van een seconde heb ik hem in me opgenomen. "Hee, alles goed?", werpt hij me amicaal toe.
Hee, alles goed? Die moet ik even laten bezinken, merk ik. Hee, alles goed. Zo begroet ik mijn vrienden, sommige naaste familieleden en wat soortgenoten die me na aan het hart liggen. "Dat zeg je niet zomaar," geef ik hem terug. Mijn blik is dan al afgedwaald naar zijn collectebus. "Ik weet ook niet of ik dit de juiste manier vind om een gesprek te beginnen zoals jij dat nu met mij beginnen wil."
De jongeman is duidelijk van zijn stuk gebracht. Ik kijk hem strak aan, 'n beetje streng.
"Dag meneer. Ik kom collecteren voor Kika. Kent u Kika toevallig?"
"Ja, ik ken Kika toevallig," zeg ik. Om een reden die ik inmiddels vergeten ben, heb ik een van de voorafgaande dagen de website van Kika bezocht. Maar dat hoeft hij niet te weten.
"Nou, dan weet u vast wel dat Kika zich ten doel stelt om..."
"... de genezingskansen bij kinderkanker te verhogen. En om de kwaliteit van behandelmethoden te verbeteren. En daarvoor is geld nodig. Veel geld. En om precies die reden zijn jullie nu aan het collecteren."
Hij kijkt me aan met een onzekere glimlach. Wat moet ik met die vent, zie ik hem denken. De collectebus komt omhoog. Demonstratief rammelt hij er een keer mee. "Inderdaad. Mag ik u daarom vragen om een bijdrage in de strijd tegen kinderkanker?" Hij blijft netjes in zijn rol. Doet-ie goed. Maar hij irriteert me. Die begroeting. Alsof we samen in de schoolbanken hebben gezeten.
De beslissing heb ik dan al genomen. "Dat mag je me best vragen. Maar ik ga niets in je collectebus gooien. Ik stort deze week mijn bijdrage op de rekening van Kika."
De gestrekte rechterarm gaat terug naar zijn lichaam. "Dat mag, meneer. Dan wil ik u namens Kika graag bedanken voor uw bijdrage," zegt hij gemaakt enthousiast.
De deur valt vredig in het slot en ik loop snel terug naar mijn pruttelende pastasaus. "Ben je hier al geweest?", hoor ik buiten een meisjesstem roepen. Ik zie een donkerharig meisje wijzen naar mijn voordeur. De stem van de jongen roept iets terug wat ik niet versta. Het maakt me ook niet uit wat hij roept. Of denkt. Hij vindt me vast een rare vogel. En dat ben ik. Soms. Een rare vogel.

donderdag 26 januari 2017

In de ambulance

De pizza's zijn op en de kinderen krijgen zo hun toetje. Terwijl ik de tafel afruim, loopt mijn vrouw naar mijn werkkamer om de notebook naar beneden te halen. Na het eten heeft ze een Skype-afspraak.
Tussen de drukte van de kinderen door hoor ik opeens een doffe dreun. Daar valt iets, denk ik. Of iemand. Hier of bij de buren? Intuïtief loop ik naar de hal. Toch even een blik werpen. Maar zodra ik de deur open, hoor ik haar al luid jammeren van de pijn. Niet denken, handelen. In twee stappen sta ik boven, op de overloop. Lange benen zijn soms best handig.

Ze ligt op haar rug, onder aan de trap naar de zolder. De notebook in de verkeerde richting dubbelgevouwen naast haar. Ik zie een gepijnigd gezicht, ik hóór de pijn. Op het moment dat ik de volkomen overbodige vraag wil stellen of alles goed is, besluit ik eerst te onderzoeken of ze gevoel heeft in haar benen. En dat heeft ze - goddank. Ze kan voeten en tenen ook bewegen. Mooi, dan kunnen we al een paar vervelende uitkomsten wegstrepen.
Haar heup doet enorm pijn, net als haar rechterbovenbeen. Het lukt haar niet overeind te komen. De kleinste beweging veroorzaakt immense pijn.
Zo snel als ik boven was, zo snel heb ik even later in de huiskamer de telefoon te pakken. Het kreng gaat wel tien keer over voordat ik eindelijk een 112-ambulance-meneer aan de lijn krijg. En omdat ik vermoed dat ik die avond nog op de spoedeisende hulp ga belanden, bel ik ook maar meteen M. en T., die alles uit handen laten vallen en meteen aanrijden. Want ook voor de kinderen moet worden gezorgd als pa en ma van huis zijn.

De twee ambulancemannen steken hun vakkennis niet onder stoelen of banken. Ondanks haar onbeweeglijkheid en priemende pijn zijn ze positief gestemd over wat er mis kan zijn. Even later wordt ze met brancard en al achterin de kanariegele ziekenauto geschoven. Zonder na te denken stap ik in en ga naast haar zitten.
Een jonge arts heet haar welkom op 'zijn' spoedeisende hulp en besluit röntgenfoto's te laten maken. Ik word naar de wachtkamer gedirigeerd en probeer daar gelaten te genieten van een beker automatenkoffie.
Als ik even later bij mijn vrouw word geroepen, laat de arts ons nog ruim driekwartier wachten op het verlossende woord. Niets gebroken. Wat het wel is, moet worden gedempt door de zware pijnstillers die hij haar voorschrijft. Vermoedelijk iets met spieren, maar dat is meer het territorium van de fysiotherapeut, zo luidt het devies. U mag naar huis, en daar moet u het mee doen.
Sta ik dan, 's avonds laat, zonder auto en met een vrouw die amper lopen kan. Ik bel M., die ons direct komt halen, de kanjer. Via de dienstapotheek rijden we naar huis, waar twee paar kinderoogjes vragend naar mama kijken en willen weten hoe het haar is vergaan. Het derde - en jongste - paar oogjes is dan al vredig in slaap gevallen.

Als ik dit schrijf, heeft de fysiotherapeut inmiddels zijn werk gedaan. Pijn en ongemak zijn daarmee voltooid verleden tijd. En die Skype-afspraak moet ze nog maar een keer opnieuw inplannen. Deze keer is het mijn beurt om de notebook naar beneden te halen.