vrijdag 11 november 2022

Haar vertrouwde stem

Het is stil als ik de voordeur achter me in het slot druk. Ik zet mijn tas op de grond. De vertrouwde stem die me hier altijd begroet, is er niet. En de geur van verse koffie is er evenmin.

De keuken is nog net zo opgeruimd als hoe ik die bij mijn vorige bezoek aan het appartement heb achtergelaten. De woonkamer ligt erbij alsof ze zojuist uit haar vertrouwde fauteuil is opgestaan. Maar in die vertrouwde fauteuil heeft ze al de nodige maanden niet meer gezeten.

Eind mei zat ze hier voor het laatst. Met de nodige tegenzin ging ze op last van de huisarts met de ambulance naar het ziekenhuis. Soms worden in het leven de keuzes voor je gemaakt.

Met spoed vertrok ik uit de andere kant van ons kikkerlandje om naar haar toe te gaan. "Ik wil nog niet dood," zei ze de volgende dag opgetogen en keek me vertwijfeld aan vanuit haar ziekenhuisbed. "Maar dat hoeft ook helemaal niet," zei ik. En ik vermoed dat ik haar minstens net zo vertwijfeld heb aangekeken.

Met enige regelmaat bezocht ik haar. Iedere keer leek het alsof ze weer iets had ingeleverd. Ingevallen wangen, dunnere armen, een stem die anders klonk, een bleek gezicht.

Lopen werd strompelen - achter een rollator. Strompelen werd zitten. En uiteindelijk werd zitten liggen.

"Als het weer wat beter met me gaat, dan kom ik ook weer bij jullie op visite," zei ze tegen mijn kinderen. Ze keken me vragend en ongemakkelijk aan. Want ook zij begrepen dat oma haar zicht op de werkelijkheid niet meer op orde had.

Toen was er pijn. Op de voet gevolgd door paracetamol. Morfine bleek uiteindelijk het juiste antwoord.

Die ochtend aaide ik zacht over haar hoofd. Ik fluisterde in haar oor dat ze mocht loslaten. Dat het goed was. En dat ze vertrouwen moest hebben. Toen de wintertijd die nacht zijn intrede deed, kwam ook het onvermijdelijke telefoontje van de nachtzuster.

Op haar crematie vertelde ik over haar leven, over haar vragen en onzekerheden, maar ook over haar trots en blijdschap. De minuten die ik op het spreekgestoelte stond, waren de lastigste uit mijn leven.

Het is stil als ik de voordeur open. De vertrouwde stem die me altijd gedag zegt, is er niet. En de koffie die ik voor vertrek dronk, heb ik deze keer zelf gezet. Ik pak mijn tas en trek de deur achter me dicht.

Haar vertrouwde stem zal er nooit meer zijn.

vrijdag 13 september 2019

Bloed, witte jassen en tranen

Een jonge, vriendelijke arts-assistent roept ons naar binnen. Ze kan maar moeilijk inschatten wat haar staat te wachten. Ook ik weet het niet helemaal, maar ik heb haar vooraf uitgelegd dat er beslist niets pijnlijks gaat gebeuren. Want sommige artsen doen je nu eenmaal pijn, alle goede bedoelingen ten spijt.

De arts-assistent stelt vragen. Ze geeft antwoord. Hij maakt wat aantekeningen, zet hier en daar wat gegevens in zijn computer. Ze wordt gemeten en gewogen en mag weer wat vragen beantwoorden. Dan moet ze zich uitkleden. Ze kijkt me twijfelachtig aan. Uitkleden? "Dat mag achter het gordijn, hoor," glimlacht de arts-assistent haar bemoedigend toe. Even snel als zakelijk rondt hij vriendelijk zijn onderzoek af. Alhoewel, eerst snel nog even naar de andere kant van het ziekenhuis voor een röntgenfoto en een buisje bloed.
De foto is peanuts, klaar terwijl u wacht. Voor het buisje bloed moet ze de volgende ochtend terug - nuchter en wel.
"Prikkamer, wat een akelig woord," zegt ze als we in de wachtruimte zitten. "Je hebt gelijk," zeg ik. "Maar mooier kunnen we het niet maken. Bloedafnamekamer?" Hoe groot ze ook is, ze wordt steeds kleiner naarmate ons volgnummer nadert. Leunt tegen me aan, hoofd op mijn schouder. Ping, nummer 66. Opstaan en naar binnen.
Twee buisjes bloed lichter loopt ze even later mee naar buiten. Haar arm doet pijn. Ik zie een traan. Trek haar tegen me aan. "Kom, je hebt het gehad. Ik breng je naar school." Ze knikt instemmend en veegt met mijn zakdoek haar ogen droog. Bloedprikken, da's niet haar ding. Ik zeg dat ze op me lijkt. We lachen samen.

Ik ben nog geen vijf minuten thuis of de tandartsassistente belt. Of de afspraak voor mijn dochter eerder kan. Twee dagen later zit ze weer naast me in de auto, op naar de tandarts! Een kies moet eruit vanwege een beugel die eraan zit te komen. Ze heeft zichtbaar angst. "Ik wil niet. En waarom moet die kies eruit?" Ik vertel haar nog een keer wat de orthodontist ons een week eerder heeft uitgelegd. Desalniettemin, tranen met tuiten.
Ze wil mijn hand vasthouden als we naar binnen gaan. Eenmaal in de behandelkamer zijn haar handen ronduit klam. Haar ogen groot. Haar wangen bleek. Een paar prikjes ter verdoving, zegt de tandarts en voegt de daad bij het woord. Ze knijpt hard in mijn hand. Ik sta ernaast en kan niets doen - maar dat is prima voor dit moment.
Hoeveel ze ook voelt, ze voelt geen pijn. Zoveel is zeker. Snel en behendig verwijdert de tandarts de kies. "Die mag je hebben. Als bewijs van moed," lacht hij haar toe en overhandigt haar een opgevouwen tissue met daarin het kostbare kleinood. Ik zie een kleine glimlach op haar bleke gezicht.
Buiten vloeien de tranen weer. "Papa, ik ben moe. Ik wil naar huis." Ik sla een arm om haar heen, ze legt haar hoofd op mijn schouder en huilt. Ik begrijp het wel.
"Jij hebt je week wel weer gehad," zeg ik als we wegrijden. "Kan het erger worden dan dit?", vraagt ze vertwijfeld. "Nee, het wordt niet erger dan dit. Je bent klaar. En je bent moedig," zeg ik naar waarheid. Ze pakt haar telefoon. Snel een berichtje naar mama dat de kies eruit is. Afleiding.
Ze wordt groot. En ik ben trots op haar.

dinsdag 6 maart 2018

De vriendelijke mevrouw

De deurbel haalt me uit mijn concentratie. Mijn blik laat het beeldscherm los. Snel een slok koffie en dan naar de voordeur. Een vriendelijke, zwaar opgemaakte en netjes geklede mevrouw begroet me vrolijk. In haar handen een mooie flyer met groot het woord 'uitnodiging'.
Het behaagt de vriendelijke mevrouw mij uit te nodigen voor een religieus getinte bijeenkomst, waarbij Jezus centraal staat. Ze biedt me de flyer aan met een sympathieke glimlach. Met een minstens net zo sympathieke glimlach - ja, dat kan ik - zeg ik dat ik haar uitnodiging weliswaar erg attent vind, maar dat ik toch niet zo van het religieus aangelegde soort ben.
"Gelooft u in God?" vraagt ze met haar onverwoestbare glimlach. "Dat is een interessante vraag," opper ik oprecht. Want ik zie God niet zozeer als die oude, alwetende man met een lange, grijze baard die het om voor mij onbegrijpelijke redenen goed vindt dat er oorlogen worden gevoerd en dat kinderen onrecht wordt aangedaan. Voor mij is God meer een onuitputtelijke bron van universele energie en inspiratie, een bron de ik vooral in mezelf moet zoeken in plaats van in een zogenaamde hemel.

Ze blijft me glimlachend aankijken. En ik haar. Want ik spiegel graag menselijk gedrag; wat je me geeft, krijg je terug. "Heeft u uw ideeën wel eens onderzocht?" vraagt ze geïnteresseerd. Welja, tuurlijk heb ik dat. Niet als wetenschappelijk onderzoeker, dat spreekt. Maar wel in conversatie met mensen die een ruime kijk hebben op de soms gespannen relatie tussen religie en mensheid. Interessant, dat zeker.
Ze neemt het graag van me aan, zegt ze. "Heeft u ook de Bijbel gelezen?" is haar volgende vraag. "Wat heet," zeg ik. "Ik heb 'm niet gelezen van a tot z, maar ik geloof dat ik wel tot de k ben gekomen," antwoord ik met een zelfde glimlach als die van haar.  Ze vraagt wat ik ervan vond. "De Bijbel is interessant, maar ook lastig," antwoord ik naar eer en geweten. "Ik vind de Bijbel vaak moeilijk te interpreteren. En ik ben niet de enige op deze planeet die daar last van heeft. Genoeg geleerden die er onderling ook niet uitkomen."
Haar wenkbrauwen schieten omhoog. "Maar u hoeft de Bijbel ook niet te interpreteren," werpt ze tegen. "U moet gewoon doen wat er staat!" Ik vraag haar of ze daarmee bedoelt dat ik de Bijbel moet zien als een soort handleiding voor het leven. Ze twijfelt even, maar zegt dan toch ja.
"Maar als ik de Bijbel niet hoef te interpreteren, dan hoef ik 'm ook niet te lezen. Als ik niets interpreteer, hoef ik ook geen moeite te doen te begrijpen wat er staat, en dan kan ik 'm ook onmogelijk zien als een handleiding. Dan is lezen dus zinloos."
Ik zie een gefronst voorhoofd. Ze lijkt licht uit haar evenwicht geduwd, maar blijft dan tóch vriendelijk glimlachen. Ze wil iets zeggen, maar ik ben haar te snel af. "Het lijkt me een goed plan dat we hier nu niet verzanden in een discussie," zeg ik. "Daarvoor ben ik nu te druk. Maar ik vond het wel leuk hierover even met u te praten." Ze is het met me eens en wenst me een fijne dag. Ik wens haar niets minder.
Even later zit ik weer achter mijn beeldscherm. Hoewel ik religie niet zie als een product dat je slijt aan de voordeur, vind ik deze gesprekjes soms wel leuk. De vriendelijke mevrouw mag vaker aanbellen. Echt waar.