donderdag 3 november 2016

Kleine lettertjes

Het lukt niet meer. Of ja, het lukt vaak wel nog, maar het kost gewoon steeds meer moeite. Hoe kleiner de lettertjes worden, hoe meer ik over de rand van mijn bril wil kijken. Geen ontkomen meer aan: nog even en ik heb een leesbril.

Het begon allemaal heel onschuldig, al jaren geleden. Dat ik de stekkertjes aan de achterkant van mijn pc inprikte en ik merkte dat ik de kleuren niet meer van elkaar kon onderscheiden. Even wat extra licht erbij en klaar. Wie doet je wat. Opeens ging ik ook 's avonds in bed merken dat mijn nachtlampje toch wat meer op mijn boek moest schijnen. En ja, ook de afstand tot de letters moest maar eens wat groter.
Mijn opticien liet zich ooit een keer ontvallen dat iedereen grofweg tussen 40 en 45 jaar in de 'gevarenzone' komt en dus een leesbril nodig heeft - of een extra leessterkte in zijn bril (wat de brillenboer dan heel eufemistisch een additie noemt). Sommige mensen een jaartje eerder, sommige mensen een jaartje later. Met mijn 48 levensjaren op de teller zit ik dus al ver achter de vijandelijke linies. "Probeer het zo lang mogelijk uit te stellen," zei diezelfde opticien. "Want als je er eenmaal aan begint, kun je écht niet meer zonder."

Sta je dan. Geboren in 1968. De oorlog in Vietnam woedde in alle hevigheid en Neil Armstrong stond op het punt als eerste mens naar de maan de vliegen. Ik bestond, maar herinner het me niet. Ik herinner me wél de zwaarbewapende agenten aan de Duits-Nederlandse grens nadat RAF-terroristen daar in 1978 betrokken waren bij een schietpartij. Het waren de dagen dat mijn vader - rechercheur van politie - niet zonder pistool van en naar zijn werk ging.
Ik hoorde vanochtend nog het nummer The Reflex van Duran Duran. Ik herinner me dat dit in 1984 in één klap een wereldhit werd. Ik herinner me het bezoek van de paus aan Nederland. Ik herinner me de enorme anti-kernwapendemonstratie op het Malieveld in Den Haag. Ik herinner me de historische woorden "Mr. Gorbachev, tear down this wall!" van Ronald Reagan. Ik herinner me dat de Muur daadwerkelijk viel (hier in mijn la ligt nog een brokje). Ik herinner me de Balkanoorlog en de eerste Golfoorlog. Ik herinner me de opkomst van de mobiele telefoon. Ik herinner me dat we nog geen internet hadden.

Allemaal feiten die eigenlijk niets te zoeken hebben in deze weblog, maar op grond waarvan ik mij realiseer dat de jaren beginnen te tellen. Want de tijd dat ik tien kilometer ging hardlopen zonder enige vorm van warming-up ligt ver achter me. Mijn lichaam spreekt duidelijke taal en gaat daarover geen discussie aan. Zelfs niet met mij.
En zo gaat het nu dus ook met mijn ogen. Steeds vaker moet ik over de rand van mijn bril kijken als ik in de weer ben met mijn smartphone. Als ik mijn kinderen help met tanden poetsen, bekijk ik hun witbeschuimde monden over de rand van mijn kijkijzer.
Het is een kwestie van tijd. Een paar maanden nog? Misschien een halfjaar? Geen idee. Het Uur U nadert in ieder geval met rasse schreden. En ik kan geen kant meer op. Want het lukt niet meer.

donderdag 20 oktober 2016

Liefde op het eerste gezicht

Het was liefde op het eerste gezicht. Ze stond te glimmen in de volle zon, op die mooie voorjaarsdag in 2003. Ik vond haar mooi en wilde haar. Onvoorwaardelijk en voor mij alleen. Een strenge, maar rechtvaardige inspectie rondom vormde het groene licht voor een proefrit. En daarmee was onze relatie bezegeld.
Een paar dagen na die allesbepalende proefrit stond ze me rijklaar op te wachten. Ook nu weer straalde ze me tegemoet. Toegegeven, ze was best groot voor mijn toenmalige eenoudergezin zonder kinderen. Maar ach, met wat extra ruimte is niets mis. Komt altijd van pas.
De zesjarige zestienklepper stelde me niet teleur. Ik werd vrolijk als ik in haar rondreed. Of het nou door het dorp was of door het land. De kosten van onderhoud waren minimaal - niet in de laatste plaats door de vriendelijke vakman die in de avonduren niet te beroerd was voor wat onderhoud, een grote of kleine beurt.
Een kleine twee jaar reden we onbekommerd door stad en land, totdat ik opeens een andere schone ontmoette. Niet uit Japan en ook niet hemelsblauw, maar van vlees en bloed en met een voordeur die 220 kilometer verwijderd was van de mijne. Ruim een jaar lang reed ik om het weekend twee keer die 220 kilometer. Moeiteloos en zonder noemenswaardig extra onderhoud suisde ze over 's Heeren wegen alsof het niets was. Daarna verhuisde ik naar de andere kant van het land om mijn leven samen te voegen met dat van mijn droomvrouw.
Minder kilometers, dat zeker. Maar daarvoor in de plaats kreeg mijn hemelsblauwe flitskist de kans om haar reputatie als gezinsauto waar te maken. Mijn eerste kind zag het levenslicht. En twee jaar later mijn tweede. De dametjes hadden ruim baan op de achterbank. Totdat mijn derde kind werd geboren. Toen werd het passen en meten, en af en toe mocht de oudste ook wel een keer voorin - wat ze overigens één groot feest vond, maar dat terzijde.
De blauwe lak van mijn Japanse was inmiddels wat aan het verweren. Ook kwamen er geleidelijk wat krasjes en kleine deukjes, die andere automobilisten moeiteloos aan je auto toebrengen met openslaande deuren en winkelwagentjes. Het deed echter niets af aan het rijplezier dat ik aan haar beleefde.
Totdat ik een roestplekje ontwaarde boven een wielkast. Toegegeven, dat wierp wel enige smet op haar vlekkeloze blazoen. Jammer, maar ik vond het ook niet de moeite waard het weg te werken. Gelet op haar leeftijd, gunde ik haar het voordeel van de twijfel. Doorrijden, niet klagen en al helemaal niet veel geld meer aan uitgeven.
Toen was daar weer de jaarlijkse APK. Andere jaren banjerde ze daar vrij gemakkelijk doorheen. Maar nu bleek er toch meer aan de hand. Veel meer. Zóveel meer zelfs, dat repareren niet meer rendabel zou zijn. Ik zuchtte diep toen de garage me belde met het slechte nieuws. Tijd voor het onvermijdelijke afscheid.
In de daaropvolgende dagen maakten we een handjevol proefritten. Lastige klus. Of de auto was te groot. Of te klein. Of rammelde aan alle kanten. Of beviel gewoon niet. Totdat ik in een hoekje een auto van Franse makelij zag staan. Die wil ik wel even bekijken, zei ik tegen mijn garagehouder. "Net binnen," zei hij. "Moet nog worden gepoetst, en staat ook nog niet op onze website." Ik maalde er niet om en even later zat ik achter het Franse stuur.
Een zelfde gevoel viel over me heen als dertien jaar eerder. De auto lachte me toe. Alles klopte. Klaar.

Inmiddels heb ik mijn Japanse schone leeggehaald. Onze persoonlijke spullen liggen hier te wachten op de nieuwe Franse voiture. Met weemoed zal ik mijn ouwe vertrouwde bolide achterlaten. Ze gaat naar de sloop. Sommige onderdelen krijgen vast een tweede leven. En wat overblijft, wordt gerecycled. Of samengeperst tot een pakketje.
Met een glimlach zal ik aan haar terugdenken. Want oude liefde roest niet. Een oude auto wel.

dinsdag 30 augustus 2016

Mijn kleine held

Dat ik hem recht moet houden, roept hij me toe en trappert er trots op los. Ja, fietsen vindt hij duidelijk leuk, ook al moet ik nog met hem mee rennen om hem vast te houden. De zijwieltjes die ik nog had uit de tijd dat zijn twee zussen leerden fietsen, passen niet op zijn fiets. En dus heb ik me voorgenomen het hem te leren zonder zijwieltjes. Moet lukken.

Vier jaar is hij inmiddels, mijn kleine held. Maar soms lijkt het alsof hij gisteren geboren is. Het was een snelle bevalling, om het eens eufemistisch te zeggen. Toen hij er klaar voor was, was de klus snel geklaard. Zó snel, dat de verloskundige niet eens meer de kans kreeg haar handen te wassen toen ze op mijn dringende verzoek met gierende banden arriveerde en mee naar de slaapkamer holde. De blik van mijn vrouw stond al op oneindig. Het hoofdje van mijn kleine held was zichtbaar. "Ik zou hem Jelle noemen. Snelle Jelle," lachte de kraamverpleegkundige, die wat later arriveerde.
Amper vijftig minuten voordat hij het levenslicht zag, stond mijn vrouw nog bij de supermarkt om de hoek de boodschappen af te rekenen. Haar pinbonnetje met het tijdstip heb ik nog lang bewaard als stil bewijs.
Leren lopen kostte hem wat meer tijd. Maar voor elk probleem een oplossing, dus hobbelde hij nog lang op zijn kont door zijn wereld. En die van mij. Zijn actieradius had er niet onder te lijden. Hij zal het wel leren, dachten we. Zijn zussen hadden er immers ook de tijd voor genomen, en liepen vervolgens binnen de kortste keren rond alsof ze klaar waren voor de avondvierdaagse.
Totdat een leidster op zijn kinderdagverblijf iets opmerkte over hypermobiliteit. De kinderfysiotherapeute kon het vermoeden alleen maar bevestigen. Doordat zijn gewrichten te flexibel waren, kostte het hem veel moeite te leren lopen. Dus bleef hij op zijn kont rondschuiven. Dan heb je immers maar één evenwichtspunt. Ze ging met hem aan de slag. Leuke, speelse oefeningen om zijn spieren te trainen en hem zijn evenwicht te laten vinden. Een feest om naar te kijken - zij het wel een serieus feest. Toen hij uiteindelijk zijn eerste stappen zette, kreeg ik zowaar vochtige ogen. Mijn kleine held kon lopen! En binnen no-time springen en rennen. Zo doe je dat.
Onlangs werd hij vier jaar. "Papa, je moet mij feliciteren, want ik ben de jarige job," waren de eerste woorden die ik hoorde toen ik die ochtend zijn slaapkamer binnenliep. Trots keek hij even later naar zijn cadeau. Een nieuwe fiets. Zonder zijwieltjes dus. In de straatjes rondom het huis heb ik hem wat laten peddelen, maar binnenkort gaat-ie mee naar een ruime plek waar ik hem zijwielloze meters laat maken.
Inmiddels is daar ook de school. Hij had er maanden geleden al zin in, uiteraard met een schuin oog kijkend naar zijn twee grote zussen. Zij leerden hem tellen tot twintig en deden hem voor hoe je je viltstift vasthoudt als je een tekening maakt. Hij doet 't allemaal moeiteloos na - met zichtbaar plezier.

Vanochtend bracht ik hem naar zijn klas. Relaxed en zelfverzekerd liep hij naar binnen. "Ga nou maar, papa," zei hij en maakte een nonchalante handbeweging, ondertussen als een volleerd charmeur glimlachend naar juf D. Met een goed gevoel liet ik hem achter. Hij redt zich wel. Mijn kleine held.

donderdag 18 augustus 2016

Wegwezen en uitpakken

Met een glimlach schuift de heer des huizes de sleutelbos over de tafel in mijn richting. Het is de laatste plichtpleging in een rijtje, deze ochtend bij de notaris. Uitleg, handtekeningen, nog wat uitleg en uiteindelijk de sleutelbos. Hoera, een nieuwe woning!
Wat later draai ik de sleutel om in het slot van de voordeur en loop lichtelijk onwennig naar binnen. Ik laat het lege huis op me inwerken. Mijn voetstappen en mijn stem galmen door de ruimte. Leuk, maar vreemd. Dit wordt de plek waar ik me thuis ga voelen, waar ik wortel ga schieten, waar mijn kinderen gaan opgroeien. Ik verheug me erop. Tegelijkertijd weet ik dat de verhuizing nu gaat beginnen. En ja..., ik heb een hekel aan verhuizen. Even later trek ik de deur weer in het slot. Naar huis - een dubbele sensatie, want ik heb nu tijdelijk twee plekken die ik 'thuis' zou kunnen noemen. Op naar de plek waarvan ik afscheid ga nemen.
Stapels verhuisdozen staan klaar. Veel van die dozen zijn gevuld, nog net zoveel zijn nog leeg. Over exact twee weken moet de tent leeg zijn, want dan zit ik nogmaals bij de notaris - dan om sleutels te overhandigen aan mijn opvolgers. Geen uitstelgedrag, aanpakken.
Op de dag die precies tussen de twee sleuteloverdrachten ligt, parkeer ik 's ochtends de gehuurde bus op de stoep. Met M. en S. ga ik aan de slag om het grote spul te verhuizen. Een karwei dat er niet om liegt. Ik zie die dag meer zweet dan koffie. Maar het lukt wonderwel, en 's avonds als ik vermoeid nog even neerplof op het ontheemde bankstel, realiseer ik me dat ik midden in de chaotische fase zit die bij elke verhuizing hoort. Hoewel ik het niet fijn vind, kan ik er ook wel om glimlachen. Het glas is niet half leeg, maar altijd half vol, zeg ik tegen mezelf. Als het even later leeg is, letterlijk, laat ik me tevreden in bed vallen.
De dagen die volgen, vertonen steeds hetzelfde beeld. Het aantal verhuisdozen in de oude woning is omgekeerd evenredig aan het aantal in de nieuwe woning. Tot de oude woning leeg is. Dan begint het échte opruimen. Hoewel ik tamelijk gestructureerd werk, is het overzicht soms ver te zoeken. "Papa, waar is onze voetbal," vraagt mijn oudste dochter. "Lieverd, als ik het wist, ging ik nu nog met jou een partijtje voetballen!"

Inmiddels zijn we een paar weken verder. Veel van onze spullen hebben hun plek gevonden. Ook een paar nieuwe kastjes die ik bij die Zweedse ballentent naar buiten heb gesleept en eigenhandig in elkaar heb gezet, staan op hun plek - gevuld en wel. Geleidelijk voelt de nieuwe plek als een thuis, en dat voelt dus goed.
"Zou je nog terug willen naar ons vorige huis," vraag ik op een ochtend aan mijn jongste dochter als we door de straat lopen. "Nee, dat niet," zegt ze gedecideerd. "Maar ik mis mijn vrienden wel," komt er wat voorzichtiger achteraan terwijl ze mijn hand vastpakt. Ik leg haar uit hoe dat werkt met verhuizen. Dat je iets achterlaat, maar dat je er doorgaans ook veel voor terugkrijgt. Ze telt pas vijf jaren, maar heeft een denkvermogen dat haar leeftijd overstijgt. Ze begrijpt mijn woorden.
Even later hapt ze thuis gretig in een krentenbol. Slurpt door een rietje van haar chocolademelk. "Verhuizen is ook best leuk," zegt ze met een grote grijns. "Ik ga nieuwe vrienden maken. Leuke vrienden!" Ik weet dat ze het goed oppakt. Verhuizen is helemaal niet zo erg, bedenk ik, ook al heb ik er een hekel aan. Ik zou nog wat van haar kunnen leren. We lachen samen. En voldaan.

woensdag 8 juni 2016

Inpakken en wegwezen

Mijn weken zijn geteld. Nog even en ik trek hier de deur definitief achter me dicht. Echt waar. Ik ga verhuizen. Naar een ruimere, mooiere plek, dat dan weer wel.
Wat heb ik een hekel aan verhuizen - ook al zijn de vooruitzichten positief. Het heeft natuurlijk alles met mijn territoriumdrift te maken. Wat dat betreft, ben ik net een hond. Niet dat ik nou overal mijn geursporen achterlaat - tenzij ik mijn dagelijkse ochtendlading deodorant en aftershave meereken. Maar ik verlaat mijn territorium. Zo eenvoudig is het.
Mijn territorium. De wegen, weggetjes en paadjes rondom mijn huidige plek. Ik ken er elke vierkante centimeter, en dat voelt vertrouwd. Ik ken de plekken, de mensen, de verhalen. De basisschool van mijn twee dochters, waar verhalen en herinneringen hand in hand gaan. Tot zover de niet-materiële kant.
Verhuizen betekent ook opruimen, weggooien, inpakken. Opeens realiseer ik me weer hoeveel troep een mens verzamelt in de loop der jaren. Stapels papier, bergen zooi. Veel spullen kunnen zó naar het grofvuil. Ander spul verdient het om zorgvuldig te worden ingepakt. Mee naar het nieuwe huis.
Goed nieuws. De eerste dozen heb ik inmiddels ingepakt. Voorzichtig heb ik een beginnetje gemaakt met de boekenkast. Die heeft nu lege plekken. Als een gebit waaruit tanden zijn getrokken door een ijverige tandarts. De eerste dozen staan netjes opgestapeld in een hoekje. Ik móést het doen. Het maakt me onrustig als ik niet al begin met sorteren en inpakken. En onrust..., daar ben ik allergisch voor.

Onze huidige plek wordt geschiedenis. Althans, in ons eigen geschiedenisboek. We zetten onze domicilie dit voorjaar te koop. Volgens de prognoses van de gespecialiseerde medemens, ook wel uitgescholden voor makelaar, zou het met gemak een jaar kunnen duren voordat we een koper hadden. Afijn, 's mans woorden weerklonken nog door de woonkamer toen de eerste de beste geïnteresseerde binnen een week het juiste bod deed. Eenmaal, andermaal, verkocht.
Onze eigen zoektocht duurde wat langer. We bezochten een hele serie woningen - een enkele keer met een aankoopmakelaar. Te groot, te klein, te duur, te slecht onderhouden, te weet-ik-wat-allemaal. Het passeerde allemaal de revue. Totdat we die ene woning bezochten die kennelijk voor ons bestemd was. En dus zitten we over niet al te lang tweemaal bij de notaris. De eerste keer krijgen we een sleutel, de tweede keer geven we een sleutel af. Uiteraard beide keren feestelijk omlijst met wat handtekeningen en een overdosis juridische en financiële praat.

En dan begint het nieuwe zoeken. Waar zet ik welke spullen neer? Welk geluid maakt welke deur? Welke sleutel was nou ook alweer van welk slot? Wie woont er allemaal in mijn straat? Wat is de fijnste plek om de auto te parkeren? Welke sluiproutes zijn er door de wijk? Hoe loop ik het snelst naar het winkelcentrum? Nieuw territorium dus dat ik me eigen moet maken. Maar voordat ik daar mijn zintuigen op ga loslaten, moet ik eerst mijn huidige plek ontruimen. Dat komt goed. Ongetwijfeld. Maar wat heb ik een hekel aan verhuizen...

dinsdag 12 april 2016

Eens in de 36 jaar

Lichte verwarring. Hier was het toch? Ik kijk verbaasd naar de gesloten poort. Binnen brandt geen licht. Ik controleer het op mijn smartphone. Datum en tijd kloppen. Maar nu? Verderop is nog een poort. Jawel, die is open. Ik loop over het tegelpad naar het schoolplein.
De laatste keer dat ik hier liep, was ik een kleuter. De herinnering aan de Franciscaner zuster G. is zoet. Ze was attent, ze was lief voor ons, kleuters. In gedachten zie ik haar voor me en hoor ik haar stem. Het brengt een glimlach op mijn gezicht. Rechts op het plein stonden onze moeders ons uit te zwaaien als we de kleuterschool naar binnen gingen. Ik hoef mijn ogen niet te sluiten om het tafereel voor me te zien, ook al is het meer dan veertig jaar geleden.
Ergens medio jaren tachtig werd de nieuwe basisschool tegen onze kleuterschool aan gebouwd. De oude school, ons prachtige schoolgebouw, werd gesloopt. Onderwijsvernieuwing heette dat. De deur staat open. Binnen hoor ik stemmen. Mijn hart begint sneller te kloppen. Daar staan ze: mijn klasgenoten van toen. En ik herken ze allemaal! Sommige hoofden zijn niet veranderd. Andere hoofden wel, maar ook die kan ik meteen een naam geven.
Uiteindelijk sta ik wat later tussen dertien oud-klasgenoten. Op een basisschoolklas van zo'n dertig leerlingen lijkt me dat een magere score. Sommige mensen wilden niet. Of konden niet. Of hebben zich afgemeld. Of zijn gewoon weggebleven. Het mag de pret niet drukken. Wie er is, is vrolijk.
Het lijkt alsof de tijd heeft stilgestaan. Zeker als ook meester Van D. binnenloopt, de onderwijzer bij wie we onze basisschoolcarrière hebben afgesloten. Meester Van D., die ons heeft uitgezwaaid naar het middelbaar onderwijs, blijkt niet meer de grote, stoere vent van toen. Zijn snor is eraf, zijn haar is grijs en hij draagt een bril. Maar dat mag; de goede man is al lang en breed met pensioen. In de dagen dat hij ons bekwaam in model trapte, was hij jonger dan wij nu zijn, realiseer ik me als ik met hem sta te praten. Zijn stem is niet veranderd. Stilletjes zou ik best nog een keer les van hem willen - ik durf er geld om te verwedden dat meer mensen dat die avond hebben gedacht.
Sommige klasgenoten heb ik al 36 jaar niet meer gezien. Toch voelt het vertrouwd en warm, als een vriendengroep. Er wordt gelachen, er worden grapjes gemaakt. Ja, ook over buikjes, leesbrillen en kalende hoofden. Geen ontkomen aan. Gesprekken gaan over vroeger, over nu, over de tijd die verstreken is, over hoe die tijd verstreken is. Dienstplicht, opleidingen, werk, huwelijken, echtscheidingen, kinderen, overleden ouders. Ieder zijn eigen levensverhaal. En natuurlijk gaat het over zuster C., de strenge non die met harde hand haar school bestuurde. Ik had als kind aan angst grenzend ontzag voor haar markante verschijning, al was er in haar grote hart altijd plek voor alle kinderen - welgemeend en onvoorwaardelijk.
Dan is er de onvermijdelijke groepsfoto. De trappen van toen zijn er niet meer, dus deze keer posteren we ons bij een klimrek op het schoolplein. Eén klik en we zijn vereeuwigd. In tegenstelling tot 36 jaar geleden lacht iedereen. Wie van ons zal over 36 jaar nog naar deze foto kunnen kijken, vraag ik me de volgende ochtend af. Het antwoord wil ik niet weten. Is ook niet belangrijk. Het was een geslaagde reünie.

vrijdag 1 april 2016

Aan een bosrand met uitzicht over een veld

Met een glimlach keek hij naar de kartonnen doos met luchtgaatjes aan de bovenkant. 'Ik heet Turkie. Ik bijt niet!' stond in krabbelige kinderletters op de doos geschreven. "Ahaaa, jij bent dus Turkie," zei hij toen hij de doos opende en de hem toegezegde pup in zijn armen nam.
Turkie kwispelde bij de aanblik van de brede glimlach en gaf kopjes. Likte vrolijk aan de zongebruinde wangen en keek met ronde pretoogjes naar haar nieuwe baas. De blik werd beantwoord. Het was de geboorte van een onvoorwaardelijke vriendschap.
Mijn vader had haar aangeschaft als jachthond. Drijven, apporteren, blind vertrouwen op elkaar. Zowel in het veld als in het bos. Het was hun gegeven. Turkie - een ruwharige Duitse staander - had vliegensvlug in de gaten hoe het werkte. Ze bleek een meer dan intelligente hond. Begreep direct de kleinste handbeweging van mijn vader, volgde zijn blik en reageerde doeltreffend op een knipoog of een zacht fluitje.
Ook als gezinshond stond ze haar mannetje. Mijn broer, in die dagen nog een ukkepuk die amper lopen kon, mocht probleemloos in haar hok kruipen en bij haar liggen als ware hij haar eigen jong. Toen de groenteboer mijn moeder verzekerde dat hij het jochie er wel even uit zou halen, kon hij rekenen op een felle grom en ontblote tanden. Met knikkende knieën drukte hij mijn moeder op het hart dat het best goed zou komen met die twee daar in dat hok. Toen mijn vader wat later thuiskwam, duwde een kwispelende Turkie met haar natte neus mijn broer uit het hok. "Alles onder controle. We hebben samen gespeeld en ik heb gewaakt over hem. Nu komt-ie weer naar jou."
De vrolijke gezinshond had het meteen in de gaten als ze naar buiten gingen. Groene outfit, het jachtgeweer. De juiste geur en kleur, en ze stond op scherp. Vaak maakte ze zelf al haar hok open - opmerkelijk genoeg kon ze zelf het schuifje aan de buitenkant van het deurtje openen. Een vaardigheid die toch echt een mensenhand vergde, zo dacht mijn vader. Nee dus.
Zoals dat gaat, werd ook Turkie een dagje ouder. De vrolijke, fiere jachthond liep niet altijd meer even recht, en soms liet ook haar feilloos werkende jacht-instinct haar wel eens in de steek. Maar dat maakte niet uit. Vriendschap is vriendschap, ook als je het soms niet meer kunt bijbenen.

Tot mijn vader haar die ochtend niet in haar hok aantrof. Lichte paniek. Waar is ze? Alle zoektochten en navragen ten spijt, ze was onvindbaar. En blééf onvindbaar, maandenlang. Tot hij een seintje kreeg van een boer. "Zeg, had jij niet een jachthond die er zo-en-zo uitzag? Ga daar-en-daar eens kijken. Ik vond er het stoffelijk overschot van een hond en dat lijkt op die van jou."
Daar lag ze. In haar favoriete lighouding. Op haar zij. Precies op de plek waar ze samen zo vaak hadden gezeten, aan een bosrand met uitzicht over een veld. Waar hij altijd zachtjes met zijn rechterhand over haar rug had geaaid als hij in de verte tuurde. Hij wist het meteen. Dat ze die nacht zelf haar hok had opengemaakt, naar deze plek - haar favoriete plek - was gelopen, omdat ze wist dat haar einde naderde. Hier wilde ze zijn. En blijven.
Precies op die plek, haar plek, heeft hij haar begraven. Dat was het laatste wat hij voor haar kon doen. En dat voelde goed. Het was eind jaren zestig van de vorige eeuw. Tot aan zijn eigen dood, medio jaren tachtig, had hij het over haar. Over de hond die definitief een mooie plek had veroverd in zijn hart.
Als er een leven is na de dood, en als dat inderdaad zo romantisch is als we graag zouden willen, dan zijn ze samen. En zitten ze weer aan een bosrand met uitzicht over een veld. Met zijn rechterhand streelt hij zachtjes haar rug, terwijl ze naast hem ligt en met hem de verte in tuurt. Ze hebben het fijn. Samen.

dinsdag 5 januari 2016

Een ander ritme

Kamers hebben hier geen nummers, maar namen. Hoewel ik het kasteel ken, weet ik mijn naam - of althans, mijn kamer voor de komende dagen - niet te vinden. De aardige mevrouw loopt met me mee.
Ik steek de sleutel in het slot, hou even mijn adem in en open de deur. Mijn kamer heeft de welluidende naam Oosterkim. Voor me zie ik een kleine tweepersoons kamer. Gelukkig is-ie voor mij alleen, want met z'n tweeën zou het hier krap zijn. Mijn reistas zet ik op de grond en loop naar de dakkapel. Door het venster zie ik de slotgracht met vrolijk kwakende eenden. Daarachter een weiland, omzoomd door een beekje en bos. Veel bos. De zon lacht me toe. Ik lach terug. Fijn, ik ben er weer.

Het is mijn tweede bezoek aan deze plek. Vorig jaar was ik hier ook. En ook toen vond ik hier de rust en de stilte die ik zocht. Met aardige mensen om me heen die allemaal hetzelfde zochten. En vonden. Dit jaar zal het niet anders zijn.
Als ik aan het begin van de middag ga eten, loop ik A. tegen het lijf. Hij is er ook weer, net als toen. Samen met zijn vrouw. En ook met C. wissel ik een warme handdruk uit. Mensen met wie ik de komende dagen nog de nodige kopjes koffie drink en fijne gesprekken voer.
Tussen die kopjes koffie door zit ik rustig op mijn kamer. Achter het bureau aan het raam, waar ik in mijn schrijfmap aantekeningen maak. Met de vulpen die al zo'n 25 jaar in mijn rechterhand ligt, en die al heel wat van mijn gedachten en ideeën uit de kroon heeft laten vloeien. Tussendoor wandel ik door de bossen over het landgoed, waar ik in de modder mijn voetsporen achterlaat. I was here.
's Avonds wandel ik met een handjevol anderen steevast naar de naburige abdij voor de completen. Het monotone psalmengezang van de Benedictijner monniken tijdens hun dagsluiting maakt indruk. Iedere keer weer. En hoewel ik claim niet gelovig te zijn, lijkt het hier toch steeds alsof ik een hand op mijn schouder voel. Niet zomaar een hand, maar een Hand. Het is een gevoel dat bij me blijft als we door het donkere bos teruglopen, en dat me ervan weerhoudt om nog met de anderen een gezamenlijk wijntje te pakken in de gezellige huiskamer. Ik wil naar de stilte van mijn Oosterkim.

In de loop der dagen onthaast ik genadeloos. Het ritme van thuis vervliegt en lijkt bijna iets van lang geleden. Af en toe krijg ik een berichtje van het thuisfront - al dan niet met een foto van de kinderen. Ze maken het prima, redden het best zonder mijn aanwezigheid.
Dan komt na een paar dagen weer het onvermijdelijke afscheid. Niet alleen van de plek en de rust, maar ook van de mensen. En nog voordat ik die ochtend mijn laatste kopje koffie kan leegdrinken, staat mijn vrouw naast me. Wat later stap ik in de auto en rijden we het landgoed af. Weg van het rustieke, terug naar de bewoonde wereld. En net als vorig jaar toen ik hier wegreed, weet ik niet of ik hallo moet zeggen tegen mijn dagelijkse leven of tot ziens tegen de rust van deze karakteristieke plek. Ik blijf mezelf het antwoord schuldig. En dat is oké.