Spitsuur in de keuken. Ik sta druk te snijden, te wassen, te koken en te bakken. Over een kwartier komt mijn vrouw thuis en dan wil ik het eten zowat klaar hebben. Vanuit mijn ooghoeken zie ik een blonde jongeman mijn woning naderen. Handig, zo'n keukenraam dat uitkijkt op de voordeur.
Er wordt aangebeld. Pfff, niet nu. Dat zou al de derde collectant deze week zijn. Vermoeiend. Bovendien nadert de pastasaus zijn vervolmaking, dus ik wil het kort houden.
Met lichte tegenzin open ik de voordeur. Voor me staat inderdaad de blonde jongeman. Rap kapsel, strak getrimd baardje, keurig en kleurig gekleed. Rechts een collectebus van Kika. Over goede doelen gesproken. In een tiende van een seconde heb ik hem in me opgenomen. "Hee, alles goed?", werpt hij me amicaal toe.
Hee, alles goed? Die moet ik even laten bezinken, merk ik. Hee, alles goed. Zo begroet ik mijn vrienden, sommige naaste familieleden en wat soortgenoten die me na aan het hart liggen. "Dat zeg je niet zomaar," geef ik hem terug. Mijn blik is dan al afgedwaald naar zijn collectebus. "Ik weet ook niet of ik dit de juiste manier vind om een gesprek te beginnen zoals jij dat nu met mij beginnen wil."
De jongeman is duidelijk van zijn stuk gebracht. Ik kijk hem strak aan, 'n beetje streng.
"Dag meneer. Ik kom collecteren voor Kika. Kent u Kika toevallig?"
"Ja, ik ken Kika toevallig," zeg ik. Om een reden die ik inmiddels vergeten ben, heb ik een van de voorafgaande dagen de website van Kika bezocht. Maar dat hoeft hij niet te weten.
"Nou, dan weet u vast wel dat Kika zich ten doel stelt om..."
"... de genezingskansen bij kinderkanker te verhogen. En om de kwaliteit van behandelmethoden te verbeteren. En daarvoor is geld nodig. Veel geld. En om precies die reden zijn jullie nu aan het collecteren."
Hij kijkt me aan met een onzekere glimlach. Wat moet ik met die vent, zie ik hem denken. De collectebus komt omhoog. Demonstratief rammelt hij er een keer mee. "Inderdaad. Mag ik u daarom vragen om een bijdrage in de strijd tegen kinderkanker?" Hij blijft netjes in zijn rol. Doet-ie goed. Maar hij irriteert me. Die begroeting. Alsof we samen in de schoolbanken hebben gezeten.
De beslissing heb ik dan al genomen. "Dat mag je me best vragen. Maar ik ga niets in je collectebus gooien. Ik stort deze week mijn bijdrage op de rekening van Kika."
De gestrekte rechterarm gaat terug naar zijn lichaam. "Dat mag, meneer. Dan wil ik u namens Kika graag bedanken voor uw bijdrage," zegt hij gemaakt enthousiast.
De deur valt vredig in het slot en ik loop snel terug naar mijn pruttelende pastasaus. "Ben je hier al geweest?", hoor ik buiten een meisjesstem roepen. Ik zie een donkerharig meisje wijzen naar mijn voordeur. De stem van de jongen roept iets terug wat ik niet versta. Het maakt me ook niet uit wat hij roept. Of denkt. Hij vindt me vast een rare vogel. En dat ben ik. Soms. Een rare vogel.
Dit is de weblog van Paul Gubbels. Hier schrijf ik met enige regelmaat korte stukjes over van alles wat mij op- en invalt.
dinsdag 27 juni 2017
donderdag 26 januari 2017
In de ambulance
De pizza's zijn op en de kinderen krijgen zo hun toetje. Terwijl ik de tafel afruim, loopt mijn vrouw naar mijn werkkamer om de notebook naar beneden te halen. Na het eten heeft ze een Skype-afspraak.
Tussen de drukte van de kinderen door hoor ik opeens een doffe dreun. Daar valt iets, denk ik. Of iemand. Hier of bij de buren? Intuïtief loop ik naar de hal. Toch even een blik werpen. Maar zodra ik de deur open, hoor ik haar al luid jammeren van de pijn. Niet denken, handelen. In twee stappen sta ik boven, op de overloop. Lange benen zijn soms best handig.
Ze ligt op haar rug, onder aan de trap naar de zolder. De notebook in de verkeerde richting dubbelgevouwen naast haar. Ik zie een gepijnigd gezicht, ik hóór de pijn. Op het moment dat ik de volkomen overbodige vraag wil stellen of alles goed is, besluit ik eerst te onderzoeken of ze gevoel heeft in haar benen. En dat heeft ze - goddank. Ze kan voeten en tenen ook bewegen. Mooi, dan kunnen we al een paar vervelende uitkomsten wegstrepen.
Haar heup doet enorm pijn, net als haar rechterbovenbeen. Het lukt haar niet overeind te komen. De kleinste beweging veroorzaakt immense pijn.
Zo snel als ik boven was, zo snel heb ik even later in de huiskamer de telefoon te pakken. Het kreng gaat wel tien keer over voordat ik eindelijk een 112-ambulance-meneer aan de lijn krijg. En omdat ik vermoed dat ik die avond nog op de spoedeisende hulp ga belanden, bel ik ook maar meteen M. en T., die alles uit handen laten vallen en meteen aanrijden. Want ook voor de kinderen moet worden gezorgd als pa en ma van huis zijn.
De twee ambulancemannen steken hun vakkennis niet onder stoelen of banken. Ondanks haar onbeweeglijkheid en priemende pijn zijn ze positief gestemd over wat er mis kan zijn. Even later wordt ze met brancard en al achterin de kanariegele ziekenauto geschoven. Zonder na te denken stap ik in en ga naast haar zitten.
Een jonge arts heet haar welkom op 'zijn' spoedeisende hulp en besluit röntgenfoto's te laten maken. Ik word naar de wachtkamer gedirigeerd en probeer daar gelaten te genieten van een beker automatenkoffie.
Als ik even later bij mijn vrouw word geroepen, laat de arts ons nog ruim driekwartier wachten op het verlossende woord. Niets gebroken. Wat het wel is, moet worden gedempt door de zware pijnstillers die hij haar voorschrijft. Vermoedelijk iets met spieren, maar dat is meer het territorium van de fysiotherapeut, zo luidt het devies. U mag naar huis, en daar moet u het mee doen.
Sta ik dan, 's avonds laat, zonder auto en met een vrouw die amper lopen kan. Ik bel M., die ons direct komt halen, de kanjer. Via de dienstapotheek rijden we naar huis, waar twee paar kinderoogjes vragend naar mama kijken en willen weten hoe het haar is vergaan. Het derde - en jongste - paar oogjes is dan al vredig in slaap gevallen.
Als ik dit schrijf, heeft de fysiotherapeut inmiddels zijn werk gedaan. Pijn en ongemak zijn daarmee voltooid verleden tijd. En die Skype-afspraak moet ze nog maar een keer opnieuw inplannen. Deze keer is het mijn beurt om de notebook naar beneden te halen.
Tussen de drukte van de kinderen door hoor ik opeens een doffe dreun. Daar valt iets, denk ik. Of iemand. Hier of bij de buren? Intuïtief loop ik naar de hal. Toch even een blik werpen. Maar zodra ik de deur open, hoor ik haar al luid jammeren van de pijn. Niet denken, handelen. In twee stappen sta ik boven, op de overloop. Lange benen zijn soms best handig.
Ze ligt op haar rug, onder aan de trap naar de zolder. De notebook in de verkeerde richting dubbelgevouwen naast haar. Ik zie een gepijnigd gezicht, ik hóór de pijn. Op het moment dat ik de volkomen overbodige vraag wil stellen of alles goed is, besluit ik eerst te onderzoeken of ze gevoel heeft in haar benen. En dat heeft ze - goddank. Ze kan voeten en tenen ook bewegen. Mooi, dan kunnen we al een paar vervelende uitkomsten wegstrepen.
Haar heup doet enorm pijn, net als haar rechterbovenbeen. Het lukt haar niet overeind te komen. De kleinste beweging veroorzaakt immense pijn.
Zo snel als ik boven was, zo snel heb ik even later in de huiskamer de telefoon te pakken. Het kreng gaat wel tien keer over voordat ik eindelijk een 112-ambulance-meneer aan de lijn krijg. En omdat ik vermoed dat ik die avond nog op de spoedeisende hulp ga belanden, bel ik ook maar meteen M. en T., die alles uit handen laten vallen en meteen aanrijden. Want ook voor de kinderen moet worden gezorgd als pa en ma van huis zijn.
De twee ambulancemannen steken hun vakkennis niet onder stoelen of banken. Ondanks haar onbeweeglijkheid en priemende pijn zijn ze positief gestemd over wat er mis kan zijn. Even later wordt ze met brancard en al achterin de kanariegele ziekenauto geschoven. Zonder na te denken stap ik in en ga naast haar zitten.
Een jonge arts heet haar welkom op 'zijn' spoedeisende hulp en besluit röntgenfoto's te laten maken. Ik word naar de wachtkamer gedirigeerd en probeer daar gelaten te genieten van een beker automatenkoffie.
Als ik even later bij mijn vrouw word geroepen, laat de arts ons nog ruim driekwartier wachten op het verlossende woord. Niets gebroken. Wat het wel is, moet worden gedempt door de zware pijnstillers die hij haar voorschrijft. Vermoedelijk iets met spieren, maar dat is meer het territorium van de fysiotherapeut, zo luidt het devies. U mag naar huis, en daar moet u het mee doen.
Sta ik dan, 's avonds laat, zonder auto en met een vrouw die amper lopen kan. Ik bel M., die ons direct komt halen, de kanjer. Via de dienstapotheek rijden we naar huis, waar twee paar kinderoogjes vragend naar mama kijken en willen weten hoe het haar is vergaan. Het derde - en jongste - paar oogjes is dan al vredig in slaap gevallen.
Als ik dit schrijf, heeft de fysiotherapeut inmiddels zijn werk gedaan. Pijn en ongemak zijn daarmee voltooid verleden tijd. En die Skype-afspraak moet ze nog maar een keer opnieuw inplannen. Deze keer is het mijn beurt om de notebook naar beneden te halen.
donderdag 3 november 2016
Kleine lettertjes
Het lukt niet meer. Of ja, het lukt vaak wel nog, maar het kost gewoon steeds meer moeite. Hoe kleiner de lettertjes worden, hoe meer ik over de rand van mijn bril wil kijken. Geen ontkomen meer aan: nog even en ik heb een leesbril.
Het begon allemaal heel onschuldig, al jaren geleden. Dat ik de stekkertjes aan de achterkant van mijn pc inprikte en ik merkte dat ik de kleuren niet meer van elkaar kon onderscheiden. Even wat extra licht erbij en klaar. Wie doet je wat. Opeens ging ik ook 's avonds in bed merken dat mijn nachtlampje toch wat meer op mijn boek moest schijnen. En ja, ook de afstand tot de letters moest maar eens wat groter.
Mijn opticien liet zich ooit een keer ontvallen dat iedereen grofweg tussen 40 en 45 jaar in de 'gevarenzone' komt en dus een leesbril nodig heeft - of een extra leessterkte in zijn bril (wat de brillenboer dan heel eufemistisch een additie noemt). Sommige mensen een jaartje eerder, sommige mensen een jaartje later. Met mijn 48 levensjaren op de teller zit ik dus al ver achter de vijandelijke linies. "Probeer het zo lang mogelijk uit te stellen," zei diezelfde opticien. "Want als je er eenmaal aan begint, kun je écht niet meer zonder."
Sta je dan. Geboren in 1968. De oorlog in Vietnam woedde in alle hevigheid en Neil Armstrong stond op het punt als eerste mens naar de maan de vliegen. Ik bestond, maar herinner het me niet. Ik herinner me wél de zwaarbewapende agenten aan de Duits-Nederlandse grens nadat RAF-terroristen daar in 1978 betrokken waren bij een schietpartij. Het waren de dagen dat mijn vader - rechercheur van politie - niet zonder pistool van en naar zijn werk ging.
Ik hoorde vanochtend nog het nummer The Reflex van Duran Duran. Ik herinner me dat dit in 1984 in één klap een wereldhit werd. Ik herinner me het bezoek van de paus aan Nederland. Ik herinner me de enorme anti-kernwapendemonstratie op het Malieveld in Den Haag. Ik herinner me de historische woorden "Mr. Gorbachev, tear down this wall!" van Ronald Reagan. Ik herinner me dat de Muur daadwerkelijk viel (hier in mijn la ligt nog een brokje). Ik herinner me de Balkanoorlog en de eerste Golfoorlog. Ik herinner me de opkomst van de mobiele telefoon. Ik herinner me dat we nog geen internet hadden.
Allemaal feiten die eigenlijk niets te zoeken hebben in deze weblog, maar op grond waarvan ik mij realiseer dat de jaren beginnen te tellen. Want de tijd dat ik tien kilometer ging hardlopen zonder enige vorm van warming-up ligt ver achter me. Mijn lichaam spreekt duidelijke taal en gaat daarover geen discussie aan. Zelfs niet met mij.
En zo gaat het nu dus ook met mijn ogen. Steeds vaker moet ik over de rand van mijn bril kijken als ik in de weer ben met mijn smartphone. Als ik mijn kinderen help met tanden poetsen, bekijk ik hun witbeschuimde monden over de rand van mijn kijkijzer.
Het is een kwestie van tijd. Een paar maanden nog? Misschien een halfjaar? Geen idee. Het Uur U nadert in ieder geval met rasse schreden. En ik kan geen kant meer op. Want het lukt niet meer.
Het begon allemaal heel onschuldig, al jaren geleden. Dat ik de stekkertjes aan de achterkant van mijn pc inprikte en ik merkte dat ik de kleuren niet meer van elkaar kon onderscheiden. Even wat extra licht erbij en klaar. Wie doet je wat. Opeens ging ik ook 's avonds in bed merken dat mijn nachtlampje toch wat meer op mijn boek moest schijnen. En ja, ook de afstand tot de letters moest maar eens wat groter.
Mijn opticien liet zich ooit een keer ontvallen dat iedereen grofweg tussen 40 en 45 jaar in de 'gevarenzone' komt en dus een leesbril nodig heeft - of een extra leessterkte in zijn bril (wat de brillenboer dan heel eufemistisch een additie noemt). Sommige mensen een jaartje eerder, sommige mensen een jaartje later. Met mijn 48 levensjaren op de teller zit ik dus al ver achter de vijandelijke linies. "Probeer het zo lang mogelijk uit te stellen," zei diezelfde opticien. "Want als je er eenmaal aan begint, kun je écht niet meer zonder."
Sta je dan. Geboren in 1968. De oorlog in Vietnam woedde in alle hevigheid en Neil Armstrong stond op het punt als eerste mens naar de maan de vliegen. Ik bestond, maar herinner het me niet. Ik herinner me wél de zwaarbewapende agenten aan de Duits-Nederlandse grens nadat RAF-terroristen daar in 1978 betrokken waren bij een schietpartij. Het waren de dagen dat mijn vader - rechercheur van politie - niet zonder pistool van en naar zijn werk ging.
Ik hoorde vanochtend nog het nummer The Reflex van Duran Duran. Ik herinner me dat dit in 1984 in één klap een wereldhit werd. Ik herinner me het bezoek van de paus aan Nederland. Ik herinner me de enorme anti-kernwapendemonstratie op het Malieveld in Den Haag. Ik herinner me de historische woorden "Mr. Gorbachev, tear down this wall!" van Ronald Reagan. Ik herinner me dat de Muur daadwerkelijk viel (hier in mijn la ligt nog een brokje). Ik herinner me de Balkanoorlog en de eerste Golfoorlog. Ik herinner me de opkomst van de mobiele telefoon. Ik herinner me dat we nog geen internet hadden.
Allemaal feiten die eigenlijk niets te zoeken hebben in deze weblog, maar op grond waarvan ik mij realiseer dat de jaren beginnen te tellen. Want de tijd dat ik tien kilometer ging hardlopen zonder enige vorm van warming-up ligt ver achter me. Mijn lichaam spreekt duidelijke taal en gaat daarover geen discussie aan. Zelfs niet met mij.
En zo gaat het nu dus ook met mijn ogen. Steeds vaker moet ik over de rand van mijn bril kijken als ik in de weer ben met mijn smartphone. Als ik mijn kinderen help met tanden poetsen, bekijk ik hun witbeschuimde monden over de rand van mijn kijkijzer.
Het is een kwestie van tijd. Een paar maanden nog? Misschien een halfjaar? Geen idee. Het Uur U nadert in ieder geval met rasse schreden. En ik kan geen kant meer op. Want het lukt niet meer.
Abonneren op:
Posts (Atom)