Ze had zich er maandenlang op verheugd. Misschien zelfs wel een jaar lang. We hadden het haar toegezegd. Dat ze even geduld moest hebben, en dat ze op haar vijfde naar zwemles mocht. En toen werd het kleine meisje vijf.
"Papa, mag ik nu op zwemles?", vroeg ze gretig die ochtend, op haar jaarlijkse feestdag in oktober. Wat mij betreft, had het direct gemogen, maar een bescheiden wachtlijst dwong haar - en ons - tot een oefening geduld. Wachtlijsten... Een typisch Nederlands verschijnsel. Alleen al om het doelloze van wachtlijsten zou ik er een hekel aan kunnen krijgen - maar dat terzijde.
Onlangs was het zover: haar eerste zwemles. Het voorafgaande weekeinde stond ze kritisch ijdel naar zichzelf te kijken in de passpiegel. Want je bikini moet natuurlijk wel goed zitten als je gaat zwemmen! Later die week toog ik met haar naar het zwembad. Om haar hooggespannen verwachtingen naar een realistisch niveau te brengen vertelde ik haar dat ze toch echt niet na de eerste les zou kunnen zwemmen. Dat die eerste les vooral een kennismaking met water zou zijn. Zo eigenwijs als ze kan zijn, zo graag nam ze het nu van me aan.
In het kleedhokje zong ze van blijdschap. Even later ging ze stilletjes tussen de andere kinderen zitten op het bankje naast het zwembad, waar ze vriendelijk werden opgevangen door badmeester T.
Na zijn introductiepraatje liep het rijtje serieus kijkende kinderen naar de trap, waarover ze een voor een het warme water in stapten. Ik ken mijn dochter. En ik zag aan haar hele lijf dat het háár moment was. Háár zwemles, waarop ze zich zo lang had verheugd. Ingetogen maar trefzeker liep ze door het water. Zwaaide breed lachend naar me. Met een gerust hart verliet ik met de andere ouders het bad om in het restaurant koffie te drinken.
Na de les kwam ze me met een grote grijns tegemoet. Ik bukte, zodat ze haar natte armen om mijn nek kon slaan. "Hoe was het?", vroeg ik, maar het antwoord had ik al afgelezen aan haar gezicht.
In de auto, op weg naar huis, vertelde ze honderduit over alles wat ze had gedaan en hoe leuk ze het vond. Inmiddels heeft ze een handjevol zwemlessen achter de rug. Met plezier zie ik haar iedere keer gaan en komen. De pret, het enthousiasme, de ervaring die ik haar zo gun. Waar ze haar hele leven mee vooruitkan. En die ze wellicht ooit mag beleven met haar eigen kinderen. Ze zal met een knipoog terugkijken naar de dag van vandaag.
Dit is de weblog van Paul Gubbels. Hier schrijf ik met enige regelmaat korte stukjes over van alles wat mij op- en invalt.
maandag 14 december 2015
dinsdag 17 november 2015
Vrijdag de dertiende
De kalashnikov. Het meest verspreide vuurwapen ter wereld. Bij volautomatisch vuur spuugt-ie zo'n tien kogels per seconde uit de loop. Die kogels, van het kaliber 7.62 mm, hebben een snelheid van circa 720 meter per seconde. Met die feiten in mijn achterhoofd probeer ik mij steeds te verplaatsen in wat er zich heeft afgespeeld in Le Bataclan, het Parijse theater dat opeens wereldberoemd werd. In wat zich voltrok op de terrassen in het tiende en elfde arrondissement van de Franse hoofdstad.
Maar ik vind het moeilijk mij iets daarbij voor te stellen - misschien wíl ik het ook wel niet.
Onwillekeurig probeer ik het. Probeer me voor te stellen wat er gebeurt als je met je vrienden op een terras zit. En plots verstoren harde knallen het genietbare. Paniek, geschreeuw, glasgerinkel, mensen die op de grond vallen - in een reflex, of gewond, of dood. Zomaar. Uit het niets. Van het ene op het andere moment uit het leven gerukt door duistere krachten, waar wij westerlingen amper weet van hebben.
Le Bataclan. Op tv en op internet zie ik zie beelden van mensen die via een achteruitgang de hel op aarde ontvluchten. Sommigen gewond, al dan niet ondersteund door vrienden of volslagen vreemden. Ik zie bloedsporen. Hoor angstig geschreeuw. En zie een zwangere vrouw aan een vensterbank hangen, meters boven de grond. Geen pen die haar doodsangst ooit kan beschrijven. Binnen klinken schoten, gaan mensen dood. Allahu akbar. God is de grootste.
Vrijdag 13 november 2015. De dag die in ons collectieve geheugen is gebeiteld, de dag van het onrecht. De dag dat het duistere gezicht van religie van zich deed speken. In ons eigen, veilige Europa. Dat samen met grote broer Amerika nobel het onrecht bestrijdt. Met name uit islamitische hoek.
Daar weten wij in ons kikkerlandje trouwens ook wel raad mee. Nog altijd spreken onze geschiedenisboeken van 'politionele acties', maar het waren in feite niet veel meer of minder dan keiharde pogingen om het toenmalige Nederlands Indië binnenboord te houden - met alle agressie tegen de inheemse bevolking van dien. Wij waren het eerste land dat door de Verenigde Naties op de vingers werd getikt. Voor de statistieken: negentig procent van de Indonesiërs is moslim. Ja, wij Nederlanders weten wel hoe je met moslimterroristen moet omgaan. Maar het nadeel van bloed is dat het kleeft. Bij voorkeur aan onze handen.
Vele jaren later, van een totaal andere orde, maar net zo hypocriet: hoe kwam Sadam Hoessein aan de grondstoffen voor het gifgas dat hij tegen de koerden in zijn land gebruikte? Wie begon er een totaal ongefundeerde oorlog om diezelfde Sadam Hoessein uit het zadel te werpen? Een oorlog die het land grandioos ontwrichtte en in diepe chaos stortte. Om het over Afghanistan nog maar niet te hebben. Lang genoeg heeft het Westen zwijgend toegezien hoe Bashar al-Assad in Syrië rare dingen deed. Maar nu ook dit land steeds verder afglijdt in chaos en ontreddering, krabben we ons achter de oren. Probeer dat probleem nog maar eens netjes op te lossen. Zeker als je sommige strijdende partijen al hebt voorzien van wapens en militair advies.
Extremistische organisaties als al-Quaeda en IS vinden een rijke voedingsbodem op plekken waar Koning Chaos regeert. Maar wat maakt dat Koning Chaos op sommige plekken regeert? Wie heeft er nog schone handen? Niemand. Een aanslag als die van 11 september 2001 is ook niet zomaar gepleegd omdat New York nou toevallig de dichtstbijzijnde stad was en omdat het die dag niet regende.
De geest is uit de fles. En wil er niet meer in. Hoelang vechten we al tegen al-Quaeda? Hoe hard hebben we IS al gebombareerd? Het mag niet baten. Hun strijdtoneel is niet het slagveld. Hun échte strijdtoneel is onze samenleving. Niets rechtvaardigt bloedige aanslagen zoals die in Parijs. Maar we moeten er ook niet meer verbaasd van opkijken. Ik vrees dat het nog vaak vrijdag 13 november 2015 zal zijn. Want Allahu akbar. God is de grootste.
Maar ik vind het moeilijk mij iets daarbij voor te stellen - misschien wíl ik het ook wel niet.
Onwillekeurig probeer ik het. Probeer me voor te stellen wat er gebeurt als je met je vrienden op een terras zit. En plots verstoren harde knallen het genietbare. Paniek, geschreeuw, glasgerinkel, mensen die op de grond vallen - in een reflex, of gewond, of dood. Zomaar. Uit het niets. Van het ene op het andere moment uit het leven gerukt door duistere krachten, waar wij westerlingen amper weet van hebben.
Le Bataclan. Op tv en op internet zie ik zie beelden van mensen die via een achteruitgang de hel op aarde ontvluchten. Sommigen gewond, al dan niet ondersteund door vrienden of volslagen vreemden. Ik zie bloedsporen. Hoor angstig geschreeuw. En zie een zwangere vrouw aan een vensterbank hangen, meters boven de grond. Geen pen die haar doodsangst ooit kan beschrijven. Binnen klinken schoten, gaan mensen dood. Allahu akbar. God is de grootste.
Vrijdag 13 november 2015. De dag die in ons collectieve geheugen is gebeiteld, de dag van het onrecht. De dag dat het duistere gezicht van religie van zich deed speken. In ons eigen, veilige Europa. Dat samen met grote broer Amerika nobel het onrecht bestrijdt. Met name uit islamitische hoek.
Daar weten wij in ons kikkerlandje trouwens ook wel raad mee. Nog altijd spreken onze geschiedenisboeken van 'politionele acties', maar het waren in feite niet veel meer of minder dan keiharde pogingen om het toenmalige Nederlands Indië binnenboord te houden - met alle agressie tegen de inheemse bevolking van dien. Wij waren het eerste land dat door de Verenigde Naties op de vingers werd getikt. Voor de statistieken: negentig procent van de Indonesiërs is moslim. Ja, wij Nederlanders weten wel hoe je met moslimterroristen moet omgaan. Maar het nadeel van bloed is dat het kleeft. Bij voorkeur aan onze handen.
Vele jaren later, van een totaal andere orde, maar net zo hypocriet: hoe kwam Sadam Hoessein aan de grondstoffen voor het gifgas dat hij tegen de koerden in zijn land gebruikte? Wie begon er een totaal ongefundeerde oorlog om diezelfde Sadam Hoessein uit het zadel te werpen? Een oorlog die het land grandioos ontwrichtte en in diepe chaos stortte. Om het over Afghanistan nog maar niet te hebben. Lang genoeg heeft het Westen zwijgend toegezien hoe Bashar al-Assad in Syrië rare dingen deed. Maar nu ook dit land steeds verder afglijdt in chaos en ontreddering, krabben we ons achter de oren. Probeer dat probleem nog maar eens netjes op te lossen. Zeker als je sommige strijdende partijen al hebt voorzien van wapens en militair advies.
Extremistische organisaties als al-Quaeda en IS vinden een rijke voedingsbodem op plekken waar Koning Chaos regeert. Maar wat maakt dat Koning Chaos op sommige plekken regeert? Wie heeft er nog schone handen? Niemand. Een aanslag als die van 11 september 2001 is ook niet zomaar gepleegd omdat New York nou toevallig de dichtstbijzijnde stad was en omdat het die dag niet regende.
De geest is uit de fles. En wil er niet meer in. Hoelang vechten we al tegen al-Quaeda? Hoe hard hebben we IS al gebombareerd? Het mag niet baten. Hun strijdtoneel is niet het slagveld. Hun échte strijdtoneel is onze samenleving. Niets rechtvaardigt bloedige aanslagen zoals die in Parijs. Maar we moeten er ook niet meer verbaasd van opkijken. Ik vrees dat het nog vaak vrijdag 13 november 2015 zal zijn. Want Allahu akbar. God is de grootste.
vrijdag 6 november 2015
Bloed prikken
Ze kijkt me vriendelijk aan. "Ga alvast zitten", zegt ze terwijl ze nog wat formaliteiten afhandelt. Maar even later is het dan toch zover. Ze trekt de stuwband strak aan om mijn linkerbovenarm. Ik zie dat ze met links het kleine martelwerktuig pakt en wend mijn blik af.
Ik was niet veel ouder dan twaalf jaar toen mij voor de eerste keer bloed werd afgenomen. Het leek me maar niets en dat werd bevestigd toen de naald in mijn arm verdween. Een vreemd, ondefinieerbaar gevoel viel over me heen. Maar voordat ik me dat goed en wel realiseerde, werd het al zwart voor mijn ogen.
Jaren later was ik weer een keer aan de beurt - sommige dingen moet je niet te vaak doen. De arts stelde me wat vragen, krabbelde wat op papier en ging vervolgens mijn arm te lijf. De plichtpleging verliep snel en pijnloos, en voordat ik het wist liep ik het kamertje weer uit. Maar toch... Buiten voelde ik een vreemde duizeling. Toen ik even later mijn ogen opendeed, lag ik op mijn rug. De arts hield mijn voeten in de lucht en een allercharmantste verpleegkundige klopte zachtjes op mijn wangen. "Bent u er weer, meneer Gubbels?" Ja, hoor, ik was er weer. En voelde me slecht.
Een overreactie van die-en-die zenuwbaan in mijn ruggenmerg, verzekerde de arts mij. "Tegen de tijd dat de eerste grijze haren aan je slapen verschijnen, reageert die zenuwbaan wat minder hevig. En dan heb je hier geen last meer van." 's Mans uitleg maakte me benieuwd. Of eigenlijk ook weer niet.
Pakweg een decennium later moest ik mij melden bij een laboratorium voor een plasje en een buisje bloed. Ik ging tegenover de dame-in-wit zitten op de houten bank en biechtte op dat ik wel eens een bleke neus zou kunnen krijgen. Ze gelastte me in de hoek van de bank te zitten, zodat ik er niet uit kon vallen. Zonder omwegen deed ze haar werk, terwijl we een kort praatje maakten over koetjes en kalfjes. Toen de feestelijkheden voorbij waren, vroeg ik uit interesse of ze me nou een of twee buisjes bloed had afgenomen - ik twijfelde. "Zes", zei ze opgewekt en wees naar een houdertje op de tafel, waar zes rijkelijk gevulde buisjes in stonden met mijn naam erop.
Ik was een beetje draaierig. Niks meer, niks minder. Maar het voelde als een overwinning. En hoewel er nog geen grijze haren aan mijn slapen waren verschenen, leek het me dat die arts van een jaar of tien geleden gelijk had gekregen.
Totdat ik gisteren bij de huisarts zat. Voor een klein medisch onderzoek vulde hij een formulier in en verwees me naar de prikpost. Ik voelde me heel even als een terdoodveroordeelde die naar de guillotine wordt gebracht. Kwestie van even flink zijn.
Terwijl ik naar de muur kijk, doet de dame haar werk. Geheel naar mijn herinnering voelt het niet fijn. Maar ze is snel klaar en voordat ik het weet, plakt het bekende gevouwen gaasje met het pleistertje op mijn arm. Ik vraag maar niet hoeveel buisjes eruit zijn gekomen. Kijk er ook niet naar. Wegwezen.
Opgelucht stap ik in de auto. In de binnenspiegel kijk ik even naar de vele zilveren draadjes bij mijn slapen en in mijn bakkebaarden. Ja, je wordt grijs, ouwe! Lachend rij ik van de parkeerplaats. Thuis toch eens opzoeken hoe die zenuwbaan in mijn ruggenmerg heet.
Ik was niet veel ouder dan twaalf jaar toen mij voor de eerste keer bloed werd afgenomen. Het leek me maar niets en dat werd bevestigd toen de naald in mijn arm verdween. Een vreemd, ondefinieerbaar gevoel viel over me heen. Maar voordat ik me dat goed en wel realiseerde, werd het al zwart voor mijn ogen.
Jaren later was ik weer een keer aan de beurt - sommige dingen moet je niet te vaak doen. De arts stelde me wat vragen, krabbelde wat op papier en ging vervolgens mijn arm te lijf. De plichtpleging verliep snel en pijnloos, en voordat ik het wist liep ik het kamertje weer uit. Maar toch... Buiten voelde ik een vreemde duizeling. Toen ik even later mijn ogen opendeed, lag ik op mijn rug. De arts hield mijn voeten in de lucht en een allercharmantste verpleegkundige klopte zachtjes op mijn wangen. "Bent u er weer, meneer Gubbels?" Ja, hoor, ik was er weer. En voelde me slecht.
Een overreactie van die-en-die zenuwbaan in mijn ruggenmerg, verzekerde de arts mij. "Tegen de tijd dat de eerste grijze haren aan je slapen verschijnen, reageert die zenuwbaan wat minder hevig. En dan heb je hier geen last meer van." 's Mans uitleg maakte me benieuwd. Of eigenlijk ook weer niet.
Pakweg een decennium later moest ik mij melden bij een laboratorium voor een plasje en een buisje bloed. Ik ging tegenover de dame-in-wit zitten op de houten bank en biechtte op dat ik wel eens een bleke neus zou kunnen krijgen. Ze gelastte me in de hoek van de bank te zitten, zodat ik er niet uit kon vallen. Zonder omwegen deed ze haar werk, terwijl we een kort praatje maakten over koetjes en kalfjes. Toen de feestelijkheden voorbij waren, vroeg ik uit interesse of ze me nou een of twee buisjes bloed had afgenomen - ik twijfelde. "Zes", zei ze opgewekt en wees naar een houdertje op de tafel, waar zes rijkelijk gevulde buisjes in stonden met mijn naam erop.
Ik was een beetje draaierig. Niks meer, niks minder. Maar het voelde als een overwinning. En hoewel er nog geen grijze haren aan mijn slapen waren verschenen, leek het me dat die arts van een jaar of tien geleden gelijk had gekregen.
Totdat ik gisteren bij de huisarts zat. Voor een klein medisch onderzoek vulde hij een formulier in en verwees me naar de prikpost. Ik voelde me heel even als een terdoodveroordeelde die naar de guillotine wordt gebracht. Kwestie van even flink zijn.
Terwijl ik naar de muur kijk, doet de dame haar werk. Geheel naar mijn herinnering voelt het niet fijn. Maar ze is snel klaar en voordat ik het weet, plakt het bekende gevouwen gaasje met het pleistertje op mijn arm. Ik vraag maar niet hoeveel buisjes eruit zijn gekomen. Kijk er ook niet naar. Wegwezen.
Opgelucht stap ik in de auto. In de binnenspiegel kijk ik even naar de vele zilveren draadjes bij mijn slapen en in mijn bakkebaarden. Ja, je wordt grijs, ouwe! Lachend rij ik van de parkeerplaats. Thuis toch eens opzoeken hoe die zenuwbaan in mijn ruggenmerg heet.
Abonneren op:
Posts (Atom)